Jaarthema: Leven als Jezus (II)
Hoe doe je dat, leven als Jezus? In Matteüs staat een tekst die vaak het zendingsbevel wordt genoemd:
En Jezus trad naderbij en sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven alle macht in de hemel en op [de] aarde. Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb. En zie, Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding der wereld. (Matteüs 28: 18-20, NBG-vertaling 1951)
De NBV21 zegt: ‘Ga dus op weg en maak alle volken tot mijn leerlingen’, maar dat is een mindere vertaling. Een discipel is veel meer dan gewoon een leerling. In zijn boek [1] legt Henk Stoorvogel het verschil tussen een leerling (iemand die interesse heeft) en een discipel goed uit.

“Rond hun zestiende konden de allerbeste [joodse jongens die konden leren] solliciteren bij een rabbi met smicha [autoriteit].[…] Het hoogste goed voor een jongen was het bereiken van de status van rabbi. Zoals vandaag de dag elk jongetje voetballer wil worden, zo was toen de algemene wens dat jongetjes het zouden schoppen tot discipel van een rabbi en misschien wel tot rabbi.
De jongens die niet tot de besten van de klas behoorden, keerden terug naar het familiebedrijf. Ze hielpen mee fruit plukken, olijven telen, koren verbouwen, huizen bouwen of vissen. Petrus en Andreas en Jacobus en Johannes hadden hun kans gemist. Zij waren niet goed genoeg geweest om aangenomen te worden door een rabbi, dus waren ze teruggekeerd naar het bedrijf van hun vader. Dat was geen schande, maar de realiteit voor het gros van de jonge mannen.
Nu kwam er echter een rabbi met smicha een kijkje nemen op hun werk en hij nodigde hen uit om hem te volgen. Zij hoefden niet te solliciteren, maar hij koos hen. De uitnodiging betrof die tot discipelschap. Het Hebreeuwse woord voor discipel is talmid. Het basisidee van de talmid is dat je wordt zoals de rabbi is. Daar draait het om. Het gaat er niet om dat je leert wat de rabbi weet, of ontdekt wat de rabbi kan. Het doel is dat je uitgroeit tot een kopie van de rabbi. Wanneer Jezus de discipelen roept, zegt hij daarmee: ‘Ik geloof dat jullie zo kunnen worden als ik!’ ”
[…]
De discipelen van Jezus wisten vanaf het begin waar zij voor tekenden, toen zij hun netten in de steek lieten. De belofte was geweldig: ‘Jullie zullen worden zoals ik ben.’ Maar de toewijding zou ook volkomen moeten zijn. Wij bieden in onze kerken ‘discipelschapscursussen’ aan, waarbij je in zeven avonden van anderhalf uur leert hoe je kunt leven als volgeling van Jezus. In de beleving van de joden uit Jezus’ tijd is dat een lachertje. Dat is geen discipelschap, maar interesse.
[…]
Discipelschap, in de ware zin van het woord, slokt een mens volledig op. Het is niet iets wat je erbij doet, of waar je af en toe aandacht voor hebt, maar iets wat elk uur van je dag kleurt. Met als het grote perspectief dat je exact zo zult worden als de rabbi. Wanneer hij de roeping van de twaalf discipelen beschrijft, zegt Marcus dat Jezus hun uitkoos ‘opdat zij bij hem zouden zijn’. Dat was het doel.”
Ergens is dit vreemd. Vorige week hebben we gezegd: ‘wij kunnen niet alles doen wat Jezus deed’. En toch belooft Jezus aan Zijn discipelen: jullie zullen worden zoals Ik ben. Hoe kan dat? Hoe kunnen we leven als Jezus zonder Hem te zijn? Is er in de Bijbel een aanwijzing te vinden hoe we in deze spagaat moeten handelen?
Jezus en zijn discipelen zijn op weg naar Jeruzalem. Jezus heeft een aantal keren verteld dat Hij in Jeruzalem zal sterven, maar het dringt niet door tot zijn volgelingen. Zij dromen nog steeds van een aardse Messias, van een koninkrijk hier-en-nu. Jezus gaat naar Jeruzalem: nù zal het gebeuren! Johannes en Jacobus proberen voor te dringen op de dingen die komen gaan. Ze vragen of zij aan Jezus’ rechter- en linkerhand mogen zitten als Hij koning is. De andere leerlingen nemen hen dat kwalijk.
Toen de andere leerlingen hiervan hoorden, namen ze het de beide broers kwalijk. Jezus riep hen bij zich en zei: ‘Jullie weten dat heersers hun volken onderdrukken en dat leiders hun macht misbruiken. Zo mag het bij jullie niet gaan. Wie van jullie de belangrijkste wil zijn, moet dienaar van de anderen zijn, en wie van jullie de eerste wil zijn, moet slaaf van de anderen zijn – zoals de Mensenzoon niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losgeld voor velen.’ (Matteüs 20: 24-28).
Jezus doet een uitspraak, die je in twee delen kunt knippen:
- De Mensenzoon is niet gekomen om te gediend te worden, maar om te dienen.
- De Mensenzoon is gekomen om zijn leven te geven als losgeld voor velen.
De tweede uitspraak is uniek voor Jezus Zelf. Hij zegt niet dat zijn discipelen dat ook moeten doen. Zij kunnen daarin niet zo zijn als Jezus. Hij geeft zijn leven als losprijs voor velen: eenmalig, voor altijd genoeg.
Maar de discipelen, die moeten worden als Jezus, en die in Handelingen een belangrijke positie innemen, moeten wel dezelfde houding hebben die Jezus hierin heeft. Als ze belangrijk willen zijn, als ze de eerste plaats willen innemen, dan moeten ze één ding doen: dienen! Deze les is zo lastig voor de leerlingen dat Jezus die een paar dagen later nog een keer herhaalt.
In Johannes 13 lees je dat Jezus de voeten van zijn discipelen wast. Het wassen van de voeten was slavenwerk. De minste dienaar moest dit vieze karweitje doen. Het wassen van de voeten van gasten was ook een daad van gastvrijheid. Het werd niet alleen gedaan om hygiënische redenen, maar ook als een symbolische erkenning van eer en van de sociale positie van de bezoeker [2A]. Er was daarom geen rabbi die zich daartoe verlaagde. Zijn leerlingen zouden uit eerbied de voeten van de rabbi moeten wassen, niet andersom. Maar de discipelen zijn nog teveel bezig met een aards koninkrijk, met hun eigen belang. Ze gaan écht niet de minste zijn. En dus wast Jezus hen de voeten – de meerdere dient de mindere.
Toen Hij [Jezus] hun voeten gewassen had, deed Hij zijn bovenkleed aan en ging weer naar zijn plaats. ‘Begrijpen jullie wat Ik gedaan heb?’ vroeg Hij. ‘Jullie zeggen altijd “meester” en “Heer” tegen Mij, en terecht, want dat ben Ik ook. Als Ik, jullie Heer en jullie meester, je voeten gewassen heb, moet je ook elkaars voeten wassen. Ik heb een voorbeeld gegeven; wat Ik voor jullie heb gedaan, moeten jullie ook doen. Werkelijk, Ik verzeker jullie, een slaaf is niet meer dan zijn meester, en een afgezant niet meer dan wie hem zendt. Je zult gelukkig zijn als je dit niet alleen begrijpt, maar er ook naar handelt. (Johannes 13: 12-17)
Om uit te leggen wat Jezus deed toen hij de voeten van zijn discipelen waste, spreken theologen vaak over hoe Jezus, de belangrijkste, zichzelf vernedert. Hij verricht een dienst die past bij een slaaf of persoon van lage rang. Als Jezus bereid is zo’n vernederend en nederig werk te doen, zouden zij die hem als Heer dienen (13:16) ook bereid zouden moeten zijn om hetzelfde en zelfs méér te doen. Zo wordt nederige dienstbaarheid in de gemeente op een radicale manier gedefinieerd als de ware aard van echte liefde.
Je kunt ook op een andere manier naar de voetwassing kijken. Dan ligt de focus niet in de eerste plaats ligt op het zichzelf vernederen, maar eerder op de intensiteit van de liefde van Jezus. Je kijkt naar hoe ver de liefde zou gaan. Wanneer Jezus spreekt over wat hij heeft gedaan, noemt hij zichzelf geen nederige dienaar, maar “Heer en Leraar/Rabbi” (13:13). Wat hij heeft gedaan, deed hij als hun Heer en Leraar. Dat is een aanwijzing dat Jezus, als de belangrijkere persoon, niet de voeten van zijn discipelen waste om zichzelf te vernederen. Hij deed dat als de belangrijkste persoon om zijn intense liefde te illustreren. Zo’n liefde is niet gericht op het bevorderen van de eigen positie, maar op het belang van medegelovigen [2B].
Beide interpretaties van de voetwassing passen bij de gedeelten die we gelezen hebben. Leven als Jezus wil zeggen dat je uit Zijn liefde leeft. Deze liefde kun je niet voor jezelf houden. De liefde die Jezus geeft is niet ik-gericht. Jezus gaf zijn leven als losprijs voor velen, gedreven door Zijn liefde. Deze liefde was alleen maar gericht op het belang van andere mensen, op ons belang. En dan zegt Jezus: Wie van jullie de belangrijkste wil zijn, moet dienaar van de anderen zijn, en wie van jullie de eerste wil zijn, moet slaaf van de anderen zijn (Matteüs) en Ik heb een voorbeeld gegeven; wat Ik voor jullie heb gedaan, moeten jullie ook doen.(Johannes).
Hiermee komen we uit de spagaat. De eerste drijfveer om iets te zijn, om iets te doen, moet liefde zijn. Je moet niet zoeken naar eer, naar aandacht, naar bewondering. Je moet iets zelfs niet alleen maar doen, omdat jij er goed in bent. Jezus zegt: doe wat Ik heb gedaan. Ik wilde datgene doen waar jullie ‘te goed’ voor waren. Niet om je de oren te wassen, maar om je ogen te openen! Als mijn liefde je ergens toe drijft, dan ben je daar niet ‘te goed’ voor.
Vraag tussendoor: Jezus zegt dat je slaaf en dienaar van de anderen moet zijn. Hoe ver gaat dit?
De uitspraak van Jezus betekent niet dat je altijd, op elk moment, klaar moet staan voor de kerk. Het betekent ook niet dat je blind moet doen wat een spreker, oudste of voorganger beweert. Jezus wil dat we discipelen zijn; we zijn geen robots zonder gevoel of verstand. Jezus werkte geen 24 uur en 7 dagen per week. Hij nam tijd om te bidden, te eten en te slapen. Wij moeten ook voor onszelf zorgen om te kunnen zijn als Jezus. Het gaat erom dat we, als Zijn liefde ons beweegt om iets te doen, volmondig ‘ja’ zeggen en Hem volgen.
Om over na te denken:
- Ben je bereid om ‘ja’ te zeggen als Zijn liefde je in beweging zet?
- Wat mag het je kosten om Zijn liefde te laten zien?
- Hoe zorg je ervoor dat je, bij het volgen van Jezus, ook goed voor jezelf zorgt?
De Bijbelteksten in deze blog zijn ontleend aan de NBV21 © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2021, tenzij anders aangegeven.
VOETNOTEN
[1] Stoorvogel, H. 2015. Jezus leven / 2e druk: volgen in het ritme van de rabbi. Voorhoeve. Blz. 52-55
[2A] Watt, J. van der. 2017. “The Meaning of Jesus Washing the Feet of His Disciples (John 13).” Neotestamentica. Vol 51, No. 1, 25–39. Blz. 30 <https://doi.org/10.1353/neo.2017.0001>.
[2B] Idem, blz. 31-32.