Sommige mensen hebben tientallen vrienden. Anderen maar één of twee. Maar voor iedereen geldt: je kunt niet zonder vrienden. Misschien wel een poosje, en als het er op aankomt, dan heb je iemand nodig die naast je staat. Als er iemand is die daar alles van weet, dan is dat Job.
Toen zei de HEER tegen Satan: ‘Goed, doe met [Job] wat je wilt, maar spaar zijn leven.’ Hierop vertrok Satan en overdekte Job van voetzool tot kruin met kwaadaardige zweren. Job pakte een potscherf om zich te krabben, terwijl hij in het stof en het vuil zat. […]
Drie vrienden van Job, Elifaz uit Teman, Bildad uit Suach en Sofar uit Naäma, hoorden van de rampspoed die hem had getroffen, en ze besloten hem op te zoeken. Onderweg ontmoetten ze elkaar, en samen gingen ze naar hem toe om hun medeleven te tonen en hem te troosten. Toen ze Job vanuit de verte zagen herkenden ze hem niet, en ze barstten uit in luid geweeklaag, ze scheurden hun kleren en wierpen stof omhoog over hun hoofd. Zeven dagen en zeven nachten bleven ze naast hem op de grond zitten zonder iets tegen hem te zeggen, want ze zagen hoe vreselijk hij leed. (Job 2: 6-9 en 11 – 13)
Job zit bedekt met zweren tussen de as en krabt zich met een potscherf. Alles is hij kwijtgeraakt: zijn bezit, kinderen, aanzien, gezondheid en de steun van zijn vrouw. Misschien heeft hij nog iets over: drie vrienden, die hem in de ellende komen opzoeken. Geen vage Facebookvrienden, niet iemand uit een chatgroep. Echte vrienden.
Job is er zo erg aan toe dat ze hem nauwelijks erkennen. Uit medeleven bedrijven ze rouw, en ze gaan stil naast hem zitten. Dat is heel menselijk. Soms voel jij je machteloos. Je weet niet wat je moet zeggen. Je wilt iets doen, maar er is niets wat je kunt doen. Dan toon je medeleven, en ben je er. Jobs vrienden beginnen goed, de intentie waarmee ze beginnen is prima.
Maar dan: ze zijn zeven dagen stil. Ik denk dat Job eerst getroost is door de aanwezigheid van zijn vrienden. Na een uur weten ze nog niets te zeggen. Twee uur later nog niet. Ze zijn de hele dag stil. Stel je dat eens voor: iemand komt om je te troosten, gaat naast je zitten, maar zegt niets. Ze zwijgen: twee, drie, vier dagen; een hele week.
Ik denk dat de stilte op een gegeven moment niet meer comfortabel was, maar dreigend, indringend, eenzaam. Dat Job zijn vrienden heeft aangekeken: ik heb jullie nodig, zeg iets! Het blijft stil. Na 7 dagen is het Job die spreekt: een depressieve jammerklacht waarin hij wenst dat hij nooit geboren was, zo’n ellende ervaart hij.
Nadat Job zijn hart heeft blootgelegd, alles aan zijn vrienden heeft laten zien, nu zullen ze toch wel reageren en hem troosten? Reageren doen ze. Elifaz is de eerste. In zijn eerste reactie klinkt hij nog vrij vriendelijk en welbespraakt. Maar wat hij tegen Job zegt komt op het volgende neer: dit soort dingen gebeurt niet met rechtvaardige mensen. Als je nu naar God gaat en erkent dat je arm en zondig bent, dan komt alles wel weer goed.
Job reageert boos op deze ‘troost’:
Wie zich bekommert om een vriend in nood
toont zijn eerbied voor de Ontzagwekkende.
Maar mijn vrienden zijn onbetrouwbaar,
als beken die voorbijstromen,
troebel onder het ijs,
donker in de sneeuw.
’s Zomers slinken ze en zijn niet meer te horen,
ze verdampen in de hitte en zijn onvindbaar.
Al kronkelend door de woestenij
eindigen ze in het niets en gaan verloren.
Karavanen van Tema speuren naar hun loop,
reizigers uit Seba rekenen op hun water.
Maar hun vertrouwen wordt beschaamd,
daar aangekomen zien ze zich bedrogen.
Welnu, zo zijn jullie ook geworden, jullie zien mijn rampspoed en angst is jullie antwoord. (Job 6:14 – 21)
Job verwijt Elifaz dat hij niet een vriend is zoals God dat van hem vraagt. Elifaz en de anderen zijn wel gekomen. Job dacht even dat hij niet alles kwijt was, maar zijn vrienden zijn onbetrouwbaar. Ze hebben hun naaste niet lief als zichzelf, maar gaan in de verdediging. Waarom? Ook dat heeft Job door: “jullie zien mijn rampspoed en angst is jullie antwoord.”
Waar zijn Jobs vrienden bang voor? Job was een rechtvaardig en godvrezend man (Job 1:1). Nu lijdt hij verschrikkelijk. Als dat Job kan overkomen, dan kan dat met zijn vrienden ook gebeuren. Daar worden ze doodsbang van. En dus gaan ze op zoek naar iets wat de angst onderdrukt: het is vast de schuld van Job zelf! Hen overkomt dit niet.
Haarscherp legt Job de vinger op de zere plek. En alles wat zijn vrienden hoefde te doen, was zeggen: ‘Job, je hebt gelijk. Onze angst sprak. Het spijt ons, we moeten hier voor jou zijn. Wat heb jij nodig, wat kunnen we voor je doen?’
Maar dat doen ze niet. Waar Elifaz nog oppervlakkig vriendelijk is, gaan Bildad (‘je kinderen hebben gezondigd en elk gevolg heeft een oorzaak, dus God heeft een reden om je te straffen’) en Sofar (‘God is onbegrijpelijk en almachtig, dus je kunt je maar beter bekeren van de zonden die je gedaan hebt’) er met de botte bijl overheen. Elifaz doet dat nog een keer dunnetjes over. Alles om de angst weg te schreeuwen.
Opnieuw houdt Job zijn vrienden een spiegel voor:
‘Dit soort dingen heb ik al zo vaak gehoord,
niets dan ellende brengt mij jullie troost.
Een eindeloze stroom van lege woorden!
Wat drijft jou ertoe zo tegen mij te spreken?
Zaten jullie op mijn plaats,
ik zou hetzelfde tegen jullie inbrengen;
ik zou een lange redevoering houden,
meewarig schuddend met mijn hoofd.
Toch zou ik jullie moed inspreken,
mijn woorden zouden mild en troostend zijn.
Maar nu – niets verzacht mijn pijn wanneer ik spreek,
en als ik zweeg, zou hij dan weggaan?’ (Job 16:2 – 6)
Aan de ene kant erkent Job dat het zien van zoveel lijden een reactie oproept. Hij zou ook veel zeggen als reactie op het lijden van een vriend. Maar zijn vrienden hebben ‘een eindeloze stroom van lege woorden’. Van zichzelf zegt hij: ‘toch zou ik jullie moed inspreken, mijn woorden zouden mild en troostend zijn.’
Weet je wat een vriend is?, vraagt Job. Iemand die zijn vriend uit liefde opzoekt. Die de liefde niet laat overstemmen door angst. Iemand die mild reageert op het lijden van zijn vriend. Iemand die dan iets durft te zeggen, ook al is het gestameld en moeizaam. Als het maar milde woorden zijn, woorden die troosten. Iemand die er voor je is, juist als hij of zij niets voor je kan doen. Juist dan er zijn, zonder oordeel, met troost. Alles uit de handen laten vallen om een trooster te zijn.
Heb jij zo’n vriend? Staat er iemand zo voor je klaar als het nodig is? En net zo belangrijk: ben jij zo’n vriend? Zijn er mensen die ben je terechtkunnen als ze iemand nodig hebben?
Jobs vrienden lukt dat niet. Hun woorden beuken nog harder op Job in, nog sterker proberen ze Job te laten belijden dat het allemaal zijn schuld is, dat hun wereldbeeld klopt en dat zij geen angst hoeven hebben.
Jobs laatste reactie op als hun woorden heeft twee kanten. Aan de ene kant vraagt hij: ‘waar bemoeien jullie je mee?’ (Job 19: 1-4). Aan de andere kant roept hij uit:
Ik weet: mijn redder leeft,
en hij zal ten slotte hier op aarde ingrijpen.
Hoezeer mijn huid ook is geschonden,
toch zal ik in dit lichaam God aanschouwen.
Ik zal hem aanschouwen,
ik zal hem met eigen ogen zien, ik, geen ander,
heel mijn binnenste smacht van verlangen.
Als jullie zeggen: “Hoe zullen we hem vervolgen?”
omdat ik de wortel van het kwaad zou zijn –
vrees dan zelf het zwaard,
want jullie woede is een wandaad die het zwaard verdient.
Weet dat er recht gesproken wordt.’ (Job 19: 25-29).
Job schreeuwt: is er dan iemand die iets om mij geeft? Iemand die mij verlost. Ik zoek een redder die mij zal begrijpen. Waar is een echte trooster? Job zoekt iemand die bij hem is en hem begrijpt. Iemand die woorden vindt als hij geen woorden meer heeft. Dan zullen alle valse beschuldigingen afgelopen zijn. Dan komt er iemand voor hem op, die alleen maar vriend is.
Wie is die vriend, die zo voor ons opkomt? Ken je Hem? Zijn naam is Jezus. Hij noemt ons Zijn vrienden, als we doen wat Hij zegt:
Ik heb jullie liefgehad, zoals de Vader mij heeft liefgehad. Blijf in mijn liefde: je blijft in mijn liefde als je je aan mijn geboden houdt, zoals ik me ook aan de geboden van mijn Vader gehouden heb en in zijn liefde blijf. Dit zeg ik tegen jullie om je mijn vreugde te geven, dan zal je vreugde volkomen zijn. Mijn gebod is dat jullie elkaar liefhebben zoals ik jullie heb liefgehad. Er is geen grotere liefde dan je leven te geven voor je vrienden. Jullie zijn mijn vrienden wanneer je doet wat ik zeg. Ik noem jullie geen slaven meer, want een slaaf weet niet wat zijn meester doet; vrienden noem ik jullie, omdat ik alles wat ik van de Vader heb gehoord, aan jullie bekendgemaakt heb. Jullie hebben niet mij uitgekozen, maar ik jullie, en ik heb jullie opgedragen om op weg te gaan en vrucht te dragen, blijvende vrucht. Wat je de Vader in mijn naam vraagt, zal hij je geven. Dit draag ik jullie op: heb elkaar lief. (Johannes 15: 9 – 17).
Jobs schreeuw om vriendschap roept ons op om een vriend te zijn.
Wees een vriend door elkaar lief te hebben.
Job uitroep wijst ons naar dé Vriend om bij te schuilen. Deze Vriend geeft ons de Trooster. Wij zijn nooit alleen. Onze Vriend is altijd bij ons.
De Bijbelteksten in dit blog zijn ontleend aan de NBV21 © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2021, tenzij anders aangegeven.
Dit blog is gebaseerd op een preek die ik op 25 mei 2025 heb gehouden. De preek liever luisteren? Dat kan hier: https://www.pgjozua.nl/preken/28065/zondag-25-mei-2025.html