Over ziekte, demonen en wonderen van genezing

In Nederland en daarbuiten getuigen organisaties van het recht op genezing en gezondheid voor christenen, ondersteund door geloof. Dit idee omvat de overtuiging dat geloof genezing kan claimen. De Bijbel biedt echter een genuanceerder perspectief op ziekte en gezondheid, waarbij de focus ligt op geloof, bekering en gehoorzaamheid aan God. Ziekte en genezing zijn belangrijke thema’s in de Bijbel, maar het onderwijs benadrukt vooral de relatie tussen God en de mens. Bovendien wordt er een onderscheid gemaakt tussen ziekte en demonische bezetting, waarbij christenen autoriteit hebben over demonen, terwijl genezing door de Heilige Geest afhankelijk is van Gods wil.

Cursus: Zijsporen en omwegen (I)

Disclamer
De laatste jaren zijn er in Nederland (en daarbuiten) organisaties die van zich laten horen als het gaat om genezing en de Bijbel. Deze organisaties stellen dat je als christen recht hebt op genezing en lichamelijke gezondheid.  Voorbeelden van organisaties die dit leren zijn ‘Frontrunners Ministries’ en ‘One In Him Foundation’. Sommigen zeggen zelfs: “je hebt er niet alleen recht op genezing, je kunt het claimen van God. Als je maar genoeg geloof hebt, dan moet God je gezondheid schenken”. Hoe ver dit kan gaan, blijkt uit het volgende citaat:

“ De eerste stap in dit boek is beseffen hoe belangrijk geloof is en hoe het werkt. Jezus zei: ‘Jouw geloof heeft je genezen.’ Hij zei niet: ‘Jouw geluk heeft je genezen’, of  ‘Gods soevereiniteit heeft je genezen’. Volgens Jezus was genezing niet afhankelijk van Gods wil of geluk, maar van ons geloof. God had niet bepaald dat zij die dag zouden genezen. Door hun geloof hadden ze dat zelf bepaald.”
Tom de Wal [11A]

Het is daarom belangrijk om goed te bestuderen over wat de Bijbel zegt over ziekte en (wonderen van) genezing. Hebben wij inderdaad de macht om voor God te bepalen dat Hij ons vandaag moet genezen? Kunnen wij God onze wil opleggen? Of hebben de verhalen over genezing een andere focus?

Dat brengt mij bij de volgende belangrijke opmerking: in de komende lessen heb ik het over gezondheid en genezing in het licht van de Bijbel. Ik bespreek de houdbaarheid van het claimen van gezondheid. Daarmee zeg ik niets over personen die dit leren of geloven. Ik heb geen oordeel over of afkeer van welke persoon dan ook! Wat ik wel heb: een gefundeerde mening over een leer die, zoals ik in meerdere delen zal onderbouwen, een zijspoor is van de Bijbelse leer over genezing.

Genezingswonderen: hoe belangrijk zijn ze?
Ziekte en gezondheid houden mensen bezig. Want iedereen kan ziek worden. En ziek zijn heeft een grote invloed op een mens en zijn omgeving. Het is logisch en goed dat mensen gezond willen zijn. Een chronische ziekte kleurt het leven van mensen. En dus doen mensen veel om beter te worden, met wisselend succes. En zelfs wanneer iemand geneest na jarenlang ziek te zijn geweest, dan moeten ze soms ‘opnieuw leren leven’.  Zo blijft ziekte de natuurlijke mens bezighouden.

Jip Huis in ’t Veld (33) kan daarover meepraten. Op zijn 25e kreeg hij de diagnose ‘epilepsie’. Zijn aanvallen werden in de jaren daarna steeds frequenter. Werken ging niet meer. Hij probeerde van alles om aanvallen te voorkomen, zoals op tijd naar bed en stress vermijden, maar niets hielp. In juli 2021 werd hij geopereerd en sindsdien is hij aanvalsvrij. Maar omdat zijn leven en dat van zijn vriendin jarenlang volledig in het teken hadden gestaan van de aanvallen, moest hij weer ‘normaal’ leren leven en erop vertrouwen dat hij genezen was. ‘Ik moest alles opnieuw uitproberen: kon ik een wandelingetje in het bos maken? Een biertje drinken op het terras?’

Inmiddels gaat dat goed en durft hij steeds meer, maar de angst dat de aanvallen terugkomen zal altijd blijven, denkt Huis in ’t Veld. Vooral de eerste twee maanden na de operatie waren pittig, vertelt hij. Zijn medische hersteltraject werd geschat op een jaar, maar hoe lang de psychologische effecten duren, valt niet te zeggen. [12]

Hoe belangrijk is ziekte en gezondheid in de Bijbel? Er staan in het Oude Testament aanwijzingen voor de priesters om de huid te controleren en iemand ziek of gezond te verklaren. Van enkele koningen (Hizkia, Uzzia, Manasse) wordt verteld dat ze ziek waren. En Naäman ging naar Elia om te genezen van melaatsheid. Maar dit zijn korte stukken. Ze zijn belangrijk, maar vormen niet het hoogtepunt van het Oude Testament. Er is veel meer aandacht voor wie God is en voor wat Hij doet en wil. Het gaat om geloof, bekering, gehoorzaamheid aan God en leven naar Gods wil.

In het Nieuwe Testament zie je een grote opleving rond het thema ‘genezing’ in de vier evangeliën. Jezus genas veel mensen, en de evangelisten schrijven daar over. In Handelingen neemt het aantal genezingen al af, en in de brieven is er bijna geen aandacht voor genezing; alleen Jacobus 5 wordt in dit verband vaak genoemd. Waar gaat het in de brieven wel over? Wie Jezus is, want Hij doet en wil. Het gaat om geloof, bekering, gehoorzaamheid aan God, leven naar Gods wil en Jezus’ offer voor onze redding.

Leggen wij misschien teveel nadruk op genezing? Zijn we hierin nog anders dan mensen die niet geloven? Of staat ons verlangen naar lichamelijke gezondheid ons geloof, onze gehoorzaamheid aan God en leven naar Gods wil in de weg?

Staat ons verlangen naar lichamelijke gezondheid ons geloof, onze gehoorzaamheid aan God en leven naar Gods wil in de weg?

Ron Dunn [13A] wijst er terecht op dat ons mensbeeld gebaseerd is op het denken van de oude Grieken. Zij zagen de mens als afstammelingen van goden en helden, die uitmuntten in kracht en bekwaamheid. Daarom bewonderden de Grieken een goed ontwikkeld lichaam. Grieken vereerden jeugd, gezondheid en schoonheid.

De nadruk die tegenwoordig wordt gelegd op gezondheid, rijkdom en geluk is niet nieuw en ook niet bijbels. Veel waarden die we in onze ‘christelijke’ cultuur hoog houden, zijn naar hun oorsprong heidens. Het is een feit dat we veel heidense waarden als dopelingen de kerk hebben binnengebracht en ze een vooraanstaande positie hebben gegeven. We hebben bijvoorbeeld lichamelijke en materiële voorspoed tot synoniem gemaakt van het ware christelijke leven. De historicus Jasper Griffin uit Oxford wijst ons erop dat de hedendaagse verering van atleten en de populariteit van de Olympische Spelen bewijzen dat de Griekse cultuur nog steeds grote invloed uitoefent op onze wereld.  Achter de nieuwste rages schuilen de oude goden die al tweeduizend jaar in diverse vormen door de wereldse mens worden aanbeden. Dit alles is van belang voor onze studie [over ziekte, genezing en gebed]. J.I. Packer zegt: ‘We zijn geobsedeerd geraakt door gezondheid op een manier die nogal ziekelijk is, en die nooit eerder is voorgekomen – zelfs niet in het oude Sparta, waar de lichamelijke cultuur alles was. [13B]

Wat is ziekte?
Als we het gaan hebben over genezing, dan is eerst de vraag: wat is ziekte? Er is een oude definitie van de WHO die nog steeds bruikbaar is: “Gezondheid is een toestand van volledig fysiek, geestelijk en sociaal welbevinden en niet louter het ontbreken van ziekte of gebrek”.  In gewoon Nederlands:

  • Je bent niet gezond als je het sociaal slecht hebt. De Bijbel kijkt hier anders naar. In de Bijbel is ‘sociaal welbevinden’ heel belangrijk. Zorg voor weduwen en wezen, het op tijd uitbetalen van loon, eerlijke rechtspraak: God vindt dat belangrijk. Maar als dat niet gebeurt, dan heet dat in de Bijbel geen ziekte. Een corrupte maatschappij, waarin armen, weduwen en wezen worden uitgebuit: dat wordt in de Bijbel ‘zonde’ of ‘ongerechtigheid’ of ‘onrecht’ genoemd. De Bijbel gebruikt er nooit het woord ‘ziekte’ voor. Daarom gaat we daar niet verder op in.
  • Je bent niet gezond als je lichaam ‘het niet doet zoals het zou moeten’. Dit komt overeen met wat de Bijbel over ziekte zegt.
  • Je bent niet gezond als je psychische problemen hebt. In de Bijbel kom je geen genezing van psychische ziekten tegen. Daarmee is niet gezegd dat Jezus nooit iemand heeft genezen van bijvoorbeeld depressie of schizofrenie. Het wordt alleen nergens genoemd. Wat je wel tegenkomt, is dat Jezus het mentale welzijn van mensen herstelt, omdat Hij oog heeft voor vrouwen, zondaars en tollenaars – mensen die vaak werden genegeerd.

In haar definitie heeft de WHO heeft één ding vergeten, zoals we lezen in Marcus 9:17-27. Iemand uit de menigte antwoordde: ‘Meester, ik heb mijn zoon naar U gebracht omdat hij door een geest bezeten is en niet kan praten; steeds wanneer de geest hem overweldigt, gooit die hem op de grond, en dan komt het schuim hem op de mond te staan, hij knarst met zijn tanden en wordt helemaal stijf. Ik zei tegen uw leerlingen dat ze hem moesten uitdrijven, maar dat konden ze niet.’ Hij zei tegen hen: ‘Wat zijn jullie toch een ongelovig volk, hoe lang moet Ik nog bij jullie blijven? Hoe lang moet Ik jullie nog verdragen? Breng hem bij Me.’ Ze brachten de jongen bij Hem. Toen de geest Hem zag, deed hij de jongen meteen stuiptrekken, en met het schuim op de lippen viel hij op de grond en rolde heen en weer. Jezus vroeg aan zijn vader: ‘Hoe lang heeft hij hier al last van?’ Hij antwoordde: ‘Al vanaf zijn vroegste jeugd, en hij heeft hem zelfs vaak in het vuur gegooid en in het water met de bedoeling hem te doden; maar als U iets kunt doen, heb dan medelijden met ons en help ons.’ Toen zei Jezus tegen hem: ‘Of Ik iets kan doen? Alles is mogelijk voor wie gelooft.’ Meteen riep de vader van het kind uit: ‘Ik geloof! Kom mijn ongeloof te hulp.’ Toen Jezus zag dat er een grote groep mensen toestroomde, sprak Hij de onreine geest streng toe en zei: ‘Geest die doof en stom maakt, Ik gebied je: ga uit hem weg en keer niet meer in hem terug.’ Onder geschreeuw en met hevige stuiptrekkingen ging hij uit hem weg; de jongen bleef voor dood achter, zodat de mensen zeiden dat hij was gestorven. Maar Jezus pakte hem bij de hand om hem overeind te helpen en hij stond op.

Er zijn (ongelovige) artsen die over dit stuk hebben geschreven. Zij zeggen: die jongen had epilepsie. En inderdaad, de klachten die de vader beschrijft hebben overeenkomsten met een tonisch-clonische aanval (of grand mal epilepsie). Maar zowel de vader als Jezus zien de waarheid: de jongen is niet lichamelijk ziek. Hij is bezeten door een onreine geest. Jezus pakt daarom de oorzaak aan: die onreine geest moet eruit. Hij geneest niet als eerste het lichaam van de jongen, Jezus bevrijdt hem. Daarna was de jongen ook lichamelijk genezen, als gevolg van de bevrijding.

Betekent dit verhaal uit de Bijbel dat iedereen die ziek is, bezeten is door een boze geest? NEE! Er zijn een stuk of vijf gevallen waarin Jezus een direct verband legt tussen het hebben van een boze geest, wat zich uit door ziekte. Het is dus een mogelijkheid. Maar dit is de uitzondering op de regel. Jezus heeft heel veel mensen genezen, en meestal zie je dat de schrijvers van het evangelie onderscheid maken tussen ziekte en een boze geest. Een paar voorbeelden:

Marcus 3: 10-12  Want allerlei zieken verdrongen zich om Hem [Jezus] aan te raken, omdat Hij al veel mensen had genezen. Telkens als de onreine geesten Hem zagen, vielen ze voor Hem neer en schreeuwden: ‘Jij bent de Zoon van God!’ Maar Hij verbood hun uitdrukkelijk bekend te maken wie Hij was.

Lucas 7:21 Hij [Jezus] genas toen juist veel mensen van ziekten en allerlei aandoeningen en van kwade geesten, en Hij gaf tal van blinden het gezichtsvermogen terug.

Waarom is dit onderscheid zo belangrijk? Vanwege het verschil in aanpak. Wij hebben als christenen macht en gezag gekregen over boze geesten. Jezus is al overwinnaar, en de duivel moet wijken als Gods kinderen hem in Jezus’ naam wegsturen. Dit vraagt geloof, vasten, gebed en leiding door de Heilige Geest.
Voor het genezen van zieken krijgen we kracht.

Macht en gezag tegenover kracht
Als Jezus zijn discipelen er op uitstuurt om het Koninkrijk te verkondigen, dan geeft Hij ze twee verschillende zaken:

  • Macht en gezag over alle demonen
  • Kracht om ziekten te genezen

Macht en kracht zijn niet hetzelfde. Macht en gezag hebben te maken met verleende autoriteit. Als wij, in gehoorzaamheid aan Jezus, bidden voor bevrijding, dan doen we een beroep op de volmacht die God ons heeft gegeven. Hierover kunnen we altijd beschikken. Macht en gezag falen niet. “Jezus heeft ons de (vol)macht gegeven om in zijn naam de bevrijdende boodschap van Gods liefde naar de mensen te brengen. Wij hebben die autoriteit niet in onszelf. Deze autoriteit is aan ons gegeven.
Wanneer het over kracht gaat, dan gaat het om een gave die de Heilige Geest geeft. Het gaat hierbij niet om de gave van genezing, die aan sommige christenen wordt geschonken. Deze kracht kan de Heilige Geest aan iedere gelovige geven. Hij kan iedereen gebruiken om door Zijn kracht te genezen.
Er is wel een belangrijk verschil tussen gezag en macht aan de ene kant en kracht aan de andere kant. Gezag en macht zijn voortdurend aanwezig. We hebben het gekregen en kunnen het elk moment gebruiken.

Gods kracht daarentegen wordt geopenbaard als de Heilige Geest dat wil en goedacht. We kunnen hier niet naar eigen believen over beschikken. […]Zelfs van Jezus staat geschreven dat hij niet uit eigen kracht of beweging mensen kon genezen. Alleen als er ‘kracht des Heren’ was, kon Hij genezen (Lukas 5:17). Ook wij zijn volledig afhankelijk van de Heilige Geest, die ons helpt en leidt om de bediening van Jezus op aarde voort te zetten.”

Wilkin van de Kamp[16A]

Waarom genas Jezus zieken?
Jezus dreef niet alleen boze geesten uit, Hij genas ook duizenden mensen. Hierbij maakte hij een ziek lichaam weer beter. We kunnen niet zeggen hoe Jezus genas: de manier waarop Hij dat doet, verschilt. Maar we kunnen wel zeggen waarom Hij genas.
Jezus was met de mensen bewogen. De zieken kwamen naar Jezus om genezen te worden. Maar een andere reden, die vaker terugkomt, verdient vooral de aandacht: Toen Johannes in de gevangenis over het optreden van de messias hoorde, stuurde hij enkele van zijn leerlingen naar Hem toe met de vraag: ‘Bent U degene die komen zou of moeten we een ander verwachten?’ Jezus antwoordde: ‘Zeg tegen Johannes wat jullie horen en zien: blinden zien en verlamden lopen, mensen die onrein zijn door een huidziekte worden gereinigd en doven horen, doden worden opgewekt en aan armen wordt het goede nieuws bekendgemaakt. Gelukkig is degene die aan Mij geen aanstoot neemt.’ (Matteüs 11 : 2-5)

Over de vraag die Johannes stelt, kun je een aparte Bijbelstudie houden. Voor deze studie is het antwoord van Jezus van belang. Als eerste verwijst Jezus naar teksten uit Jesaja[1] waaruit blijkt dat, wanneer blinden zien, doven horen, verlamden lopen en doden worden opgewekt, de beloofde redding door God gekomen is. Deze redding wordt geschonken door de Messias, de gezalfde van God. Het genezen van onreinen wordt niet genoemd als kenmerk van de messias, maar in het Oude Testament wordt wel duidelijk gemaakt dat alleen God hiervan kan genezen[2].  Als antwoord op Johannes’ vraag zegt Jezus: natuurlijk ben Ik de verwachtte Messias. Hoor en zie wat hier gebeurt. Er is er maar één die de macht heeft om deze werken te doen: de gezalfde van de HERE. En omdat Ik dit doe, is het Koninkrijk van de hemel dichtbij gekomen.

Een belangrijke reden waarom Jezus genas en demonen uitdreef, was dus om te laten zien dat Gods Koninkrijk gekomen is. Dat doet Hij met daden en met woorden. Jezus zegt tegen de leerlingen van Johannes: Zeg tegen Johannes wat jullie horen en zien. Wonderen en uitspreken van het goede nieuws gaan hand in hand.

Voorlopige conclusie
Er is een verschil tussen ziekte en demonische bezetting. We hebben macht en gezag over demonen, omdat Jezus de overwinnaar is.
God gaf Jezus -en Hij geeft ons – kracht om te genezen. Jezus kreeg die kracht niet voor niets; Zijn wonderen van genezing waren een teken dat het Koninkrijk van God dichtbij gekomen is.

Volgende keer kijken we waarom Jezus zegt dat Johannes’ leerlingen moesten overbrengen wat ze horen en zien. Is een wonder, een grootschalige genezing, niet genoeg bewijs? Daarnaast kijken we naar een paar genezingen in Handelingen. Hebben die hetzelfde doel als de genezingen die Jezus laat zien?


[1] O.a. Jesaja 26:19; Jesaja 29:18-19; Jesaja 35:3-6

[2] Voor Naäman was zijn genezing van melaatsheid het bewijs dat er maar één God is. 2 Koningen 5:15 Toen keerde hij [Naäman] met zijn hele gevolg naar Elisa terug, maakte bij de godsman zijn opwachting en zei: ‘Er is in de hele wereld geen god, behalve in Israël! Alstublieft, neemt u een geschenk van uw dienaar aan.’

De Bijbelteksten in dit blog zijn ontleend aan de NBV21 © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2021, tenzij anders aangegeven.

Voetnoten
[11] De Wal, Tom.  2021. Jezus aanraken/ 4e druk: hoe iedereen kan genezen door Jezus aan te raken. Frontrunners.
[11A] blz. 37

[12] Van Balen, E. 5 April 2023. “Genezen, en dan?”  Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 2023;167:C5350.  <https://www.ntvg.nl/artikelen/genezen-en-dan?>  Bezocht: 19 juni 2024.

[13] Dunn, R. 2004. Zal God mij genezen? : over ziekte, geloof en gebed. Gideon.
[13A] blz. 63-68
[13B] blz. 68

[16]  Van de Kamp, W. 2020. Demonie & psychiatrie/ 4e druk Wilco.
[16A] blz. 127-128

Cursus deel 2: Zijsporen en omwegen

De opdracht van de oudsten
Voordat ik vorig jaar de cursus in de Pinkstergemeente Jozua gaf, had ik de oudsten op visite. Zij gaven me een duidelijke opdracht voor de cursus. Deze opdracht bestond uit twee delen:
– Geef verdiepende lessen over het thema ‘Leven als Jezus’.
– Ga in op drie onderwerpen die binnen de Pinkstergemeenten in Nederland voor vragen en verdeeldheid zorgen. Onderzoek wat de Bijbel hierover zegt en behandel dat in de cursus.

De afgelopen donderdagen zijn de verdiepende lessen over ‘leven als Jezus’ langsgekomen. De volgende onderwerpen zijn de revue gepasseerd:
– Jezus kwam om te dienen en Zijn leven te geven als losprijs voor velen.
– Jezus kwam om het goede nieuws te brengen over Gods koninkrijk.
– Jezus kwam om verlorenen en zondaars te redden.

De komende weken zal ik op zowel maandag als donderdag de stukken over het tweede deel van de cursus plaatsen.

Dwaling en meningsverschillen
Als Jezus zijn discipelen de wereld in stuurt om het goede nieuws te vertellen, om zondaars te zoeken en te redden, dan doet Hij dat met deze woorden: ‘Mij is alle macht gegeven in de hemel en op de aarde. Ga dus op weg en maak alle volken tot mijn leerlingen, door hen te dopen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest, en hun te leren dat ze zich moeten houden aan alles wat Ik jullie opgedragen heb. En houd dit voor ogen: Ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld.’ (Matteüs 28:18-20). Mensen moeten Jezus leren kennen en gered worden: dat is de eerste stap. De Bijbel is er duidelijk over dat je gered bent als je met je hart gelooft en belijdt dat Jezus Heer is. Dit moet je aan de mensen om je heen laten zien[1].  
De tweede stap is leren om je te houden aan alles wat Jezus heeft opgedragen. Dat laatste is soms lastig. De Bijbel wordt op verschillende manieren uitgelegd. Kerken en organisaties leggen, met de Bijbel in de hand, heel verschillende accenten op hoe je moet geloven. En van alle online meningen over Jezus, geloven en de kerk word je ook niet altijd vrolijk. Toch is het belangrijk om zondaars niet alleen naar Jezus te leiden, maar ze daarbij een goede basis aan te bieden voor een leven met Jezus en een leven als Jezus.

Soms is het makkelijk om een leer af te wijzen als ‘in strijd met de Bijbel’ of ‘niet van Jezus’. Als in de Koran staat dat ‘Allah geen zoon heeft’, dan is het duidelijk dat dit niet klopt met wat de Bijbel over Jezus zegt. Als er in het Hindoeïsme 330 miljoen goden zijn, dan weet je dat het Hindoeïsme strijdig is met de Bijbel. Als Jehova-getuigen ontkennen dat Jezus lichamelijk uit de dood is opgestaan, dan schrappen ze een belangrijk deel uit de Bijbel. Maar zo duidelijk is het lang niet altijd.

Dat in een groep of kerk iets wordt geleerd wat onjuist is, wil niet zeggen dat daarmee de groep volledig dwaalt. In de Rooms Katholieke Kerk en in veel Protestante Kerken worden kinderen gedoopt. Wij zijn er in de Pinkstergemeente op basis van de Bijbel van overtuigd dat mensen moeten worden gedoopt na hun getuigenis, wanneer ze zelf kunnen kiezen om te geloven. Is dit een reden om elke priester en protestantse dominee af te schrijven als ‘dwaalleraar’? Nee! Wij delen heel veel met deze kerken en voorgangers: we geloven samen in God de Schepper, de zondeval, Gods verlossende werk via het volk Israël, Jezus’ geboorte uit een maagd, Jezus’ offer dat redt van de zonden, Zijn opstanding, hemelvaart en de uitstorting van de Heilige Geest. We hebben een meningsverschil over de doop, en we vinden dat de ander op dat punt dwaalt. Maar dit is niet meer dan een ‘familieruzie’. We zijn en blijven broers en zussen, kinderen van één Vader. Als het gaat om de kern van het evangelie, dan kunnen we elkaar vinden. Het is belangrijk om de Bijbel te onderzoeken en te doen wat Jezus ons heeft opgedragen. Maar als een andere christen of kerk daarbij voor een deel tekortschiet, wil dat nog niet zeggen dat je ze moet afschrijven.

Waarom leren over omwegen en zijsporen?
Geeft het dan niet als er in kerken en organisaties onjuiste dingen worden geleerd? Nee, dat is wel erg. Petrus, Judas, Paulus en Jezus waarschuwen in de Bijbel allemaal tegen dwaalleraren en dwalingen.  Waarom? In het ergste geval omdat een dwaling je bij Jezus weg kan leiden.
Maar ook omdat een dwaling de aandacht afleidt van waar het echt om gaat. Een voorbeeld hiervan zie je in 1 Timoteüs 1:3-6: Toen ik naar Macedonië vertrok, heb ik je gevraagd in Efeze te blijven. Je moet voorkomen dat bepaalde mensen daar een afwijkende leer onderwijzen en zich verdiepen in verzinsels en eindeloze geslachtsregisters. Die leiden meer tot speculaties dan tot de vervulling van de taak die God met het geloof gegeven heeft. Het doel van je opdracht is de liefde die voortkomt uit een rein hart, een zuiver geweten en een oprecht geloof. Sommigen hebben zich daarvan afgewend en zijn vervallen tot hol gezwets.

Is er iets mis met geslachtsregisters? Nee, er staan er tientallen in de Bijbel. Maar als het uitpluizen van geslachtsregisters zorgt voor zinloze speculaties en mensen daardoor niet meer bezig zijn met wat ze van God moeten doen, dan is er wel een probleem. De aandacht verschuift van het volgen van Jezus naar het onderzoeken en bewandelen van een zijspoor.
In de Pinkstergemeenten van de 21e eeuw vormen geslachtsregisters geen probleem. Maar er zijn andere leringen die de aandacht naar zich toetrekken en mensen afleiden van waar het werkelijk in de Bijbel om gaat. Het tweede deel van de cursus bespreekt een drietal van zulke zijsporen.

Er staat hier nadrukkelijk ‘zijsporen’ en niet ‘dwaalleren’. Veel leiders die voorop gaan op deze zijsporen doen dat vanuit zuivere motieven. Op de zijsporen zijn goede zaken te vinden. Maar het blijft een zijspoor, een omweg die afleidt.

Op verzoek van de oudsten komen de volgende zijsporen komen aan de orde:

  • De claim dat God vandaag, op deze aarde, alle mensen wil genezen en de daarbij gebruikte argumenten.
  • Het gedachtegoed van de New Apostolic Reformation (NAR), met hedendaagse apostelen en profeten.
  • Het zogenoemde welvaartsevangelie; de nadruk in dit gedeelte ligt op financieel gewin.

Informatie vooraf
Wat ik schrijf en onderwijs komt voort uit een grondige Bijbelstudie en gebed. Ik wil iedereen oproepen om niet alleen mijn hele blog over deze onderwerpen te lezen, maar vooral ook de Bijbel te pakken. Onderzoek de Schrift. Vraag de Heilige Geest om leiding. Praat erover met broers en zussen. Lees bij twijfel ook boeken en websites om een mening te vormen. Daarbij daag ik je uit om juist die stukken te lezen van mensen met een andere visie dan de jouwe. Dat heb ik ook gedaan bij het schrijven van de lessen en de preken. Om te ander te begrijpen, moet je zijn argumenten willen horen en kennen.
Ben je het niet met me eens, dan sta ik open voor een gesprek. Maar dan wel over het hele verhaal in de context.

De Bijbelteksten in deze blog zijn ontleend aan de NBV21 © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2021, tenzij anders aangegeven.

Te nieuwsgierig om te wachten?
Ben je nieuwsgierig geworden naar de preken over de Bijbel en genezing? Je kunt ze hier bekijken:

deel 1: https://youtu.be/wA-b1dnEt4s
deel 2: https://youtu.be/X5ftITWoKxs
deel 3: https://youtu.be/wwaIguFh8LI


[1] O.a. Markus 16:16; Romeinen 10:9

Contact maken om tot God te leiden

Het verhaal van Zacheüs benadrukt hoe Jezus zondaars zoekt en uitdaagt tot verandering. Zacheüs, een hoofdtollenaar, wordt door Jezus uitgenodigd om samen te zijn, wat leidt tot zijn bekering en een sociale transformatie. De tekst illustreert hoe persoonlijke zonden niet alleen spirituele, maar ook sociale gevolgen hebben. Jezus’ interactie met Zacheüs toont aan dat het aanknopen van relaties met degenen buiten de gemeenschap essentieel is voor redding en verzoening. We worden aangemoedigd om deze opdracht na te volgen.

Jaarthema: Leven als Jezus (VI)

Aan de vruchten herkent men de boom
Als je het stukje van vorige week leest, dan zou je kunnen denken dat Jezus níet keek naar wat mensen deden. Dat zou een verkeerde conclusie zijn. Dit blijkt uit een ander moment waarop Jezus kritiek kreeg op Zijn omgang met ‘een zondig mens’:
Jezus ging Jericho in en trok door de stad. Er was daar een man die Zacheüs heette. Deze Zacheüs was hoofdtollenaar, en hij was erg rijk. Hij wilde Jezus zien, om te weten te komen wat voor iemand het was, maar dat lukte hem niet vanwege de menigte, want hij was klein van stuk. Daarom liep hij snel vooruit en klom in een vijgenboom om Jezus te kunnen zien wanneer Hij voorbijkwam. Toen Jezus daarlangs kwam, keek Hij naar boven en zei: ‘Zacheüs, kom vlug naar beneden, want vandaag moet Ik in uw huis verblijven.’ Zacheüs kwam meteen naar beneden en ontving Jezus vol vreugde bij zich thuis. Allen die dit zagen, zeiden morrend tegen elkaar: ‘Hij is het huis van een zondig mens binnengegaan om onderdak te vinden voor de nacht.’ Maar Zacheüs was gaan staan en zei tegen de Heer: ‘Luister, Heer, de helft van mijn bezittingen zal ik aan de armen geven, en als ik iemand iets heb afgeperst, zal ik het viervoudig vergoeden.’ Jezus antwoordde: ‘Vandaag is dit huis redding ten deel gevallen, want ook deze man is een zoon van Abraham. De Mensenzoon is gekomen om te zoeken en te redden wat verloren was.’ (Lucas 19:1-10)

Was Zacheüs een zondaar? Ja. Uit wat hij tegen Jezus zegt, blijkt dat Zacheüs (een deel van) zijn inkomen niet eerlijk verkregen had. Maar zijn probleem zat dieper dan alleen een verstoorde relatie met God. Zacheüs was een verloren zoon, iemand die niet meetelde voor de mensen om hem heen. Als belastinginner is Zacheüs een verrader voor zijn volk, aan de kant van de onderdrukker. Zijn buren zien hem als iemand die de naam Israëliet niet waard is. In de ogen van de mensen (en misschien zelfs in zijn eigen ogen) heeft hij zijn identiteit als zoon van Israël verloren en is hij vervreemd van Gods volk. Zoals Lucas laat zien in het verhaal van Zacheüs, heeft persoonlijke zonde sociale gevolgen, vernietigt het relaties en leidt het tot vervreemding. Zijn beschrijving van de situatie van Zacheüs doet denken aan de gelijkenis van de verloren zoon in hoofdstuk 15 (die Jezus precies vertelt als reactie op de klacht van de farizeeën over zijn verwelkoming van zondaars) [9A].

Zacheüs, vandaag moet ik in uw huis zijn.

Jezus stopt bij de boom waarin Zacheüs zit en zegt: vandaag moet Ik in uw huis verblijven. Dit moeten wijst op een Goddelijke opdracht. Het zij dezelfde woorden die Jezus spreekt als Hij zegt dat Hij het goede nieuws in andere steden moet brengen (Lucas 4:43) en dat Hij moet sterven (o.a. Lucas 9:22).  Jezus ziet het als een belangrijke zaak om met Zacheüs mee te gaan. [9B] Er staat niet dat Jezus bij Zacheüs heeft gegeten, maar dat is wel heel waarschijnlijk. Hij bracht er in elk geval de nacht door. En deze actie van Jezus heeft een opmerkelijk gevolg. Nog voordat de nacht is aangebroken staat Zacheüs op en hij laat zien dat hij ingrijpend veranderd is. Waardoor begon deze verandering? Doordat Jezus naar hem toekwam.

Jezus is de bron van de redding die hier plaatsvindt.  De uitnodiging om te veranderen, de eerste stap wordt gezet door Jezus. Hij maakt contact. Hij slaapt bij Zacheüs. Maar het is niet genoeg dat Zacheüs zijn huis openstelt. Pas nadat Zacheüs zijn verklaring heeft afgelegd, nadat Zacheüs heeft zijn wil om te veranderen heeft laten zien (hij bekeert zich), zegt Jezus: ‘Vandaag is dit huis redding ten deel gevallen, want ook deze man is een zoon van Abraham.  Jezus zet de eerste stap, maar Zacheüs reactie, zijn daden, leiden tot de uitspraak dat hij gered is.

Omdat Zacheüs door Jezus wordt geraakt en gered, verandert hij zijn gedrag. Hij doet daden van rechtvaardigheid, niet alleen door herstel, maar ook door liefdadigheid voor de armen. Redding heeft dus ook sociale en praktische implicaties. Zacheüs is ‘rechtvaardig’ geworden in zijn omgang met anderen. De tekst vertelt ons niet of dit nieuwe leven heeft geleid tot verzoening en genezing van zijn gebroken relaties, maar het is duidelijk dat dit uiteindelijk deel uitmaakt van wat God voor dit kind van Abraham bedoelt [9C]

Het verhaal van Zacheüs laat zien hoe Jezus de zondaar riep (en roept). Hij zoekt de zondaar op en nodigt hem (of haar) uit om samen op te trekken, om elkaar op te zoeken. Bij iemand eten was in Jezus’ tijd veel ‘groter’ dan het bij ons is. Als je een uitnodiging om te eten accepteerde, dan was je bereid om echt met de ander te praten, je gevoelens en gedachten te delen, om diep verbonden te zijn met de ander. Door met de zondaar aan tafel te gaan, toont Jezus respect en waardering voor degene die Hem uitnodigt.  Let op: Jezus gaat met Zacheüs aan tafel, maar Hij gaat niet mee belasting innen. Jezus verbindt zich niet aan de daad waarmee Zacheüs zondigde. Maar Hij accepteert Zacheüs zoals die bij Hem komt. Alleen zo kan Hij de verbinding leggen die nodig is om Levi, Zacheüs en andere zondaars te bereiken. En door deze verbinding, door het kennen van Jezus, wordt een zondaar aangezet tot berouw, bekering en geloof.

Verbinding maken met ongelovigen
Jezus nodigt zondaars uit om deel uit te maken van het Koninkrijk van God. Door zondaars op te zoeken brengt Hij hen tot berouw, bekering en worden ze gered. Het zoeken en redden van zondaars, daarvoor is Jezus naar de aarde gekomen. Het was een Goddelijk moeten, een onmisbare opdracht. Om te leven als Jezus, moeten we deze opdracht oppakken. Ook wij zijn geroepen om zondaars te helpen zich te bekeren, zodat Jezus hun Redder is. Daarvoor worden wij de wereld ingestuurd[1]. Er is plaats in het Koninkrijk van God, wij mogen zondaars uitnodigen om te komen.

We zijn het hier allemaal mee eens. Maar is het ook iets wat we willen doen? Bill Hybels vertelt hoe hij, geïnspireerd door Lucas 15, in New York vriendschap sloot met een moslim uit India. Hybels leerde ervan dat alle mensen belangrijk zijn voor God, en dat dit invloed moet hebben op de manier waarop je naar mensen kijkt:

“EEN WAARDEVOLLE LES   Ziet u wat er gebeurde? Toen ik besefte hoeveel God om deze man gaf, werd hij ook waardevol in mijn ogen. Later moest ik erkennen hoé vaak ik, als christen en predikant, hetzelfde verwerpelijke gedrag had vertoond als de farizeeërs destijds. Ik besefte dat ook ik er vaak een soort geheime lijst op nahoud van mensen die volgens mij erg belangrijk zijn. Maar de man bij het benzinestation die mijn tank vol pompt, de ober in het restaurant, de schoonmaakster in het hotel, het meisje achter de kassa, de chauffeur vóór mij die veel te langzaam rijdt, de buurman met zijn eeuwig blaffende hond, de man naast mij in het vliegtuig die stinkt naar de alcohol, de collega die heel andere politieke opvattingen heeft dan ik, al deze mensen zijn net zo belangrijk. Ja toch? Inderdaad, voor God zijn alle mensen even belangrijk, ongeacht huidkleur, inkomen, geslacht, opleiding of godsdienstige overtuiging. Hij stelt belang in ieder mens. Dus moet ik dat ook doen, niet met tegenzin maar van harte. Wanneer je met deze houding de ander tegemoet treedt, zijn de gevolgen revolutionair. Jezus’ gelijkenissen uit Lucas 15 leren ons dat je ogen nooit gesloten kunnen blijven voor een medemens, omdat voor God ieder mens belangrijk is. Wanneer dit feit tot het diepst van je wezen doordringt, zul je nooit meer dezelfde zijn. Dan kom je onder de indruk van de hoogte, de diepte, de lengte en de breedte van de liefde van God. Dan ga je van daaruit anders om met de mensen om je heen.” [10A].  

Dit leidt tot een belangrijke vraag: kennen we nog mensen ‘buiten de kerk’?  Wat je ziet, is dat mensen die tot geloof komen, meer contact binnen de kerk krijgen. Ze maken vrienden in de gemeente, gaan naar een kring of groeigroep en ze doen mee aan activiteiten die de kerk organiseert. Hierdoor verschuiven vriendschappen. Sommige vrienden van voor de bekering vinden het niet fijn dat hun vriend nu christen is.  Dit zorgt ervoor dat mensen die tot bekering komen na een jaar of drie veel vrienden hebben in de kerk. Veilig en nuttig, zeker. Maar die vrienden zijn al gered. Hoeveel contact hebben we met ongelovigen? En als we contacten hebben, hoe maken we dan de verbinding om over Jezus te praten?

Maar ik vind het vreselijk om met andere mensen te eten…
In de Bijbelgedeelten die we lazen, werd er samen gegeten en op die manier contact gemaakt. Misschien denk je: dat is niets voor mij! Ik kan niet koken. Als ik met andere mensen samen moet eten, dan is dat veel te druk. Ik durf niet over Jezus te praten, en bovendien mag ik niet met volle mond praten.

Gelukkig vraagt Jezus je wel te veranderen, maar niet om iemand anders te worden. Je mag vriendschappen sluiten zoals dat bij jou past. Je mag het Koninkrijk naar zondaars brengen zoals jij bent. Er zijn heel veel verschillende manieren die mensen in contact kunnen brengen met Jezus, via jou. Vrienden uitnodigen, samen met ze eten en praten is één manier. Maar zeker niet de enige. Een paar voorbeelden van andere mogelijkheden[10B]:

  • Petrus was ‘recht voor zijn raap’. In zijn preek op Pinksteren zegt hij keihard tegen de mensen die luisteren: “Deze Jezus, die overeenkomstig Gods bedoeling en voorkennis is uitgeleverd, hebt u door goddelozen laten kruisigen en doden.” (Handelingen 2:23). In gewoon Nederlands: jullie hebben de Messias laten vermoorden. Auw! En hij sluit af met: “Laat het hele volk van Israël er daarom zeker van zijn dat Jezus, die u gekruisigd hebt, door God tot Heer en messias is aangesteld.” (Handelingen 2:36). Ik moet er niet aan denken mensen zo tegemoet te treden. Het angstzweet zou op mijn voorhoofd staan. Maar bij Petrus niet. Hij confronteert mensen met wat ze hebben gedaan. En: het werkt! “Toen [de menigte] dit hoorden, waren ze diep getroffen en vroegen aan Petrus en de andere apostelen: ‘Wat moeten we doen, broeders?’ Petrus antwoordde: ‘Kom tot inkeer en laat u allen dopen in de naam van Jezus Christus om vergeving te krijgen voor uw zonden. Dan zal de heilige Geest u geschonken worden, want voor u geldt deze belofte, evenals voor uw kinderen en voor allen die ver weg zijn en die de Heer, onze God, tot zich zal roepen.’ En met nog veel meer woorden legde hij getuigenis af, waarbij hij een dringend beroep op zijn toehoorders deed met de woorden: ‘Laat u redden uit deze verdorven generatie!’
    Degenen die zijn woorden aanvaardden, lieten zich dopen; op die dag breidde het aantal leerlingen zich uit met ongeveer drieduizend. (Handelingen 2:37-41.) Eén preek, één man die snoeihard de waarheid zegt tegen een groep vreemden, en er bekeren zich drieduizend mensen.
  • Paulus werkte op een andere manier. Als eerste was hij een intellectueel, een man met een grote hoeveelheid kennis. In Handelingen 17 lees je hoe mensen die geïnteresseerd zijn in nieuwe ideeën Paulus uitnodigen om zijn inzichten toe te lichten. Dat was Petrus nooit gelukt, maar Paulus prikkelt de intellectuele nieuwsgierigheid en bouwt een logisch verhaal op, waaruit mensen zelf hun conclusie kunnen trekken. In deze tijd, waar geloof in God door veel mensen belachelijk wordt gemaakt, is dit een benadering die mensen die zelf onderzoek willen doen, kan raken. In de tweede plaats werd Paulus een deel van de gemeenschap. In Handelingen 18:1-3 lees je: Na deze gebeurtenissen verliet [Paulus] Athene en ging naar Korinte. Daar leerde hij Aquila kennen, een Jood uit Pontus, die kort daarvoor met zijn vrouw Priscilla uit Italië was gekomen omdat Claudius had bevolen dat alle Joden Rome moesten verlaten. Paulus bracht hun een bezoek, en omdat ze hetzelfde ambacht uitoefenden als hij – ze waren leerbewerker van beroep – trok hij bij hen in en ging bij hen werken. Paulus bleef lange tijd in Korinte. Hij werkte daar, maakt een praatje met de klanten en werd een bekend gezicht. Hij was niet iemand die een weekje een evangelisatiecampagne kwam houden en dan weer vertrok. Mensen kenden hem, konden zien wat hij deed en met hem praten. En ik ben er zeker van dat Paulus, als klanten aan het wachten waren totdat zijn werk klaar was, het gesprek geregeld over Jezus liet gaan.
  • Anderen bereiken de omgeving door hun getuigenis. In Markus 5 lees je over een bezeten man in het gebied van de Gerasenen, die door Jezus bevrijd wordt.  Zijn volksgenoten worden bang, en vragen Jezus om weg te gaan. “Toen Hij in de boot stapte, smeekte de man die bezeten was geweest om bij Hem te mogen blijven. Dat stond Hij hem niet toe, maar Hij zei tegen hem: ‘Ga naar huis, naar uw eigen mensen, en vertel hun wat de Heer allemaal voor u heeft gedaan en hoe Hij zich over u heeft ontfermd.’ De man ging weg en begon in de Dekapolis rond te vertellen wat Jezus voor hem had gedaan, en iedereen stond verbaasd.” (Markus 5:18-20).

De Dekapolis was een gebied buiten Israël, een verbond van tien steden. Na een poosje komt Jezus terug in de Dekapolis, en dan gebeurt er het volgende:
[Jezus]  vertrok weer uit de omgeving van Tyrus en ging via Sidon naar het Meer van Galilea, dwars door het gebied van de Dekapolis. Daar werd iemand bij Hem gebracht die doof was en gebrekkig sprak, en men smeekte Hem om deze man de hand op te leggen. Hij nam de man apart, weg van de menigte, stak zijn vingers in diens oren en raakte met speeksel zijn tong aan. Hij sloeg zijn blik op naar de hemel, zuchtte diep en zei tegen hem: ‘Effata!’, wat betekent: ‘Ga open!’ Daarop gingen zijn oren open, zijn tong kwam los en hij kon normaal spreken. Hij beval de omstanders om aan niemand te vertellen wat er gebeurd was; maar hoe strenger Hij het hun verbood, hoe meer ze het rondvertelden. De mensen waren geweldig onder de indruk en zeiden: ‘Alles wat Hij doet is goed: zelfs doven laat Hij horen en stommen laat Hij spreken.’(Markus 7:31-37). Waarom brengen deze heidenen een dove man naar Jezus? Ik denk omdat ze het getuigenis van de man die eerst bezeten was, hadden gehoord. Door zijn getuigenis kwamen mensen naar Jezus toe.

  • Dorkas is een ander voorbeeld. In Joppe woonde een leerlinge die Tabita heette, in onze taal is dat Dorkas. Ze deed veel goeds voor anderen en gaf vaak geld aan de armen. (Handelingen 9:36). Dorkas viel niet op omdat ze veel over God praatte, of vanwege haar getuigenis. Zij viel op door haar praktische liefde, door het goede wat ze deed en haar vrijgevigheid.  Als Dorkas sterft, en Petrus geroepen wordt om bij haar lichaam in een bovenvertrek te kijken, is het eerste wat er staat: Na zijn aankomst werd [Petrus] naar het bovenvertrek gebracht, waar de weduwen om hem heen kwamen staan en hem huilend de tunica’s en mantels lieten zien die Dorkas nog maar pas gemaakt had. (Handelingen 9: 39). De leerlingen en weduwen in Joppe kwamen bij Jezus, omdat ze aan Dorkas konden zien hoe Jezus’ liefde er in de praktijk uitziet.

Eigenlijk kun je niet niet evangeliseren. Hoe je spreekt, wat je doet, waar je heen gaat, welke kleren je draagt: alles draagt bij aan het beeld dat mensen hebben van de kerk en van Jezus. Als jij wilt leven als Jezus, als jij ook zondaars wilt opzoeken en redden -door ze naar Jezus te leiden -: evangeliseer, zoals God je gemaakt heeft.


[1] Matteüs 28:16-20

De Bijbelteksten in deze blog zijn ontleend aan de NBV21 © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2021, tenzij anders aangegeven.

Voetnoten
[9] Cuany, Monique. September 2018. “ “Today, Salvation Has Come to This House.” God’s Salvation of God’s People in Luke’s Gospel.” Currents in Theology and Mission Vol. 45 no. 4
[9A] blz. 15
[9B] blz. 14
[9C] blz. 16

[10] Hybels, Bill, et al. 1996. Zo Word Je Een Aanstekelijk Christen. Gideon.
[10A] blz. 22-23
[10B] blz. 128-138

God krijgt een naam

In de Bijbel heeft God veel verschillende namen en titels: El [God], JHWH [Ik ben die Ik ben, meestal weergegeven met HEERE], Adonai [Heer], en nog meer. God wordt ook beschreven, geroemd om wat Hij doet: God is mijn vesting, God is mijn rots. Maar in het hele Oude Testament is er maar één plek waar God een naam krijgt van een mens. Er is maar één persoon die God een ‘nieuwe’ naam geeft: El Roï. Wie mag dat doen? Eén van de aartsvaders, of koning David misschien? Als je dat denkt, dan zit je er heel ver naast.

Abrams vrouw Sarai baarde hem geen kinderen. Nu had zij een Egyptische slavin, Hagar. ‘Luister,’ zei Sarai tegen Abram, ‘de HEER houdt mijn moederschoot gesloten. Je moest maar met mijn slavin slapen, misschien kan ik door haar nakomelingen krijgen.’ Abram stemde met haar voorstel in en Sarai gaf hem haar Egyptische slavin Hagar tot vrouw; Abram woonde toen tien jaar in Kanaän. Hij sliep met Hagar en zij werd zwanger. Toen Hagar merkte dat ze zwanger was, verloor ze elk respect voor haar meesteres. Sarai zei tegen Abram: ‘Voor het onrecht dat mij wordt aangedaan ben jij verantwoordelijk! Ik heb je mijn slavin ter beschikking gesteld, en nu ze weet dat ze zwanger is toont ze geen enkel respect meer voor mij. Laat de HEER maar beoordelen wie er in zijn recht staat: ik of jij.’ Abram antwoordde: ‘Het is jouw slavin, doe met haar wat je goeddunkt.’ Toen maakte Sarai haar het leven zo zwaar dat ze vluchtte.

De engel van de HEER trof haar in de woestijn aan bij een waterbron, de bron die aan de weg naar Sur ligt. ‘Hagar, slavin van Sarai, waar kom je vandaan en waar ga je heen?’ vroeg Hij. ‘Ik ben gevlucht voor Sarai, mijn meesteres,’ antwoordde ze. ‘Ga naar je meesteres terug,’ zei de engel van de HEER, ‘en wees haar weer gehoorzaam.’ En Hij vervolgde: ‘Ik zal je heel veel nakomelingen geven, zo veel dat ze niet te tellen zullen zijn. Je bent nu zwanger en je zult een zoon ter wereld brengen. Die moet je Ismaël [‘God ziet en is genadig’ of ‘God zal horen’]. noemen, want de HEER heeft gehoord hoe zwaar je het te verduren had. Een wilde ezel van een mens zal hij zijn: hij schopt iedereen, iedereen schopt hem. Met al zijn verwanten zal hij in onmin leven.’ Toen riep zij de HEER, die tot haar had gesproken, zo aan: ‘U bent een God van het zien [El Roï]. Want,’ zei ze, ‘heb ik hier niet Hem gezien die naar mij heeft omgezien?’ Daarom noemt men de bron daar Lachai-Roï [(de bron van) de Levende die mij gezien heeft] ; hij ligt tussen Kades en Bered.

Hagar bracht een zoon ter wereld, en Abram noemde de zoon die zij hem gebaard had Ismaël. Abram was zesentachtig jaar toen Hagar hem Ismaël baarde. (Genesis 16:1-16)

Naamloos
Aan het eind van Genesis 15 sluit God een verbond met Abram. Abrams kinderen zullen het land Israël erven. Kort daarna slaat blijkbaar de twijfel toe: Abram is midden tachtig, Sarai ook, en zij is onvruchtbaar. En dus besluiten Sarai en Abram om God een handje te helpen. Sarai heeft een slavin; de kinderen die zij krijgt, kunnen als kind van Abram en Sarai tellen. (Datzelfde zie je bij de slavinnen van Lea en Rachel, die kinderen krijgen voor Jakob. Die kinderen tellen volledig als Jakobs kinderen, en vormen de 12 stammen van Israël). De manier waarop Sarai en Abram te werk gaan, is allesbehalve fraai. In vers 2 – 6 wordt Hagars naam niet één keer genoemd! Hagar is letterlijk een ‘levend ding’. Een stukje bezit, zoals een tent of een koe. Het gesprek tussen Abram en Sarai is ook in juridische termen. Sarai staat Abram het gebruik van haar bezit (Hagar) toe. Zij geeft Abram haar slavin tot vrouw. Een wettelijke overdracht, waardoor Abram de autoriteit over Hagar krijgt. Maar Hagar blijft ook de slavin van Sarai; ze moet eerbied aan Sarai tonen en gehoorzaam zijn. Juridisch klopt het allemaal als een bus. Wat kan er misgaan? Sarai en Abram hebben het goed geregeld. Als God niet voor een kind zorgt, dan maar zo.

Logisch: het gaat mis. Hagar wordt – volgens plan – zwanger. En ze verliest het respect voor Sarai: ‘ze heeft toch maar mooi voor elkaar gekregen wat Sarai niet kan’. Het verwijt van Sarai richting Abram klinkt voor ons heel raar. Maar juridisch (in die tijd) heeft Sarai gelijk. Hagar verbreekt de rechtsorde, door Sarai niet meer te achten. Abram laat, als eigenaar-man van Hagar, toe dat Hagar zich zo gedraagt. Dat had hij moeten voorkomen, dus het is Abrams schuld dat Sarai gekrenkt wordt. Voor het gemak gaat Sarai er aan voorbij dat het haar plan was.
Abrams reactie is geschrokken, en uitgesproken slap. Hij zegt niet: Hagar is ook mijn vrouw, en zwanger van me. Hij reageert met: hier heb je jouw (naamloze) slavin terug, ze valt weer volledig onder jouw autoriteit, doe wat je wilt. Zijn handen zijn juridisch schoon.

Hagars is bezit, ze is rechteloos. Sarai pest haar, vernederd haar en het Hebreeuws in vs. 9 wijst erop dat Sarai haar ook slaat. Het wordt zelfs zo erg dat Hagar het ‘ondenkbare’ doet: ze loopt weg. Daarmee verspeelt ze de laatste bescherming die ze nog heeft: iedereen mag met een weggelopen slaaf doen wat hij wil, ook doden.

Bij de naam genoemd
En nu zit Hagar in de woestijn, bij een bron. Eenzaam, niemand, een ding: waardeloos, veracht, zinloos, zwanger en zonder toekomst. En dan, voor de eerste keer in dit verhaal, spreekt iemand haar aan bij haar naam. De engel van de Heer zegt: ‘Hagar, slavin van Sarai, waar kom je vandaan en waar ga je heen?’ Dit is niet ‘zomaar’ een engel. In vers 13 staat: Toen riep [Hagar] de HEER, die tot haar had gesproken, aan. Hagar herkent in deze engel God Zelf. Niet een hemelse boodschapper, maar de Heer van de hemel Zelf komt naar deze vrouw toe. Hij erkent haar bestaan, en uit Zijn vraag is duidelijk: Hij kent Hagar. Hij geeft zoveel om haar dat Hij haar (een niemand) in de woestijn (de slechtste plek om te zijn) opzoekt. De vraag die de engel stelt, is vreemd, alsof God het antwoord niet weet. Maar deze vraag dwingt Hagar om haar situatie samen te vatten. Waar ze vandaan komt, dat weet ze: weg bij Sarai! Op het deel ‘waar ga je heen?’, daar heeft ze geen antwoord op. Ze zit op een dood spoor, ze is door haar opties heen.

Heb je wel eens op een punt in je leven gestaan dat je dacht: ik weet het echt niet meer! Dat je, net zoals Hagar, gevlucht bent voor je verleden, en geen enkele toekomst ziet? Dat je het gevoel hebt dat je helemaal nergens meer bij hoort? Dan mag dit je eerste troost zijn. Hagar, een Egyptische, wordt volkomen onverwacht bezocht door de God van de man en vrouw voor wie ze op de vlucht is. En die God, die kent haar. Hij heeft haar ellende gezien, en Hij geeft zoveel om haar dat Hij Zelf uit de hemel komt om met haar te praten. Zo goed kent God je. Zoveel houdt Hij van je.

Nu kun je vragen: als God zoveel van Hagar houdt, waarom laat Hij zich dan nu pas zien? Hij had toch eerder kunnen ingrijpen? Daar heb ik geen antwoord op. Vaak geeft God de mens de kans om zelf keuzes te maken, ook foute keuzes. En om daar ook de gevolgen ervan te dragen. Maar God staat naast de hulpeloze, de verdrukte. Het is alsof God zegt: dit is genoeg, ik ga Hagar opzoeken.
De boodschap van God klinkt ons misschien hard in de oren: Hagar moet terug, weer gehoorzamen aan Sarai. Wel zal ze blijven leven, want ze zal een zoon krijgen. Maar ze blijft slavin.

Naamgever
Hagar reageert meer op het feit dat God met haar spreekt, dan op wat Hij zegt. Ze doet iets unieks: Hagar geeft aan God een naam! Hagar, een Egyptische, een weggelopen slavin, een machteloze: zij mag God een naam geven! Zij noemt Hem: El Roï [God die mij ziet of God van het zien]. En God accepteert deze naam.

U bent de God die mij ziet

Wat maakt het uit dat God van Hagar een naam krijgt? Heel erg veel! Voor ons zijn namen handig, maar vaak zonder betekenis. Ik heet officieel Albert Gerhard Peppelman. Albert betekent: ‘van adellijke geboorte’. Die naam slaat nergens op, want mijn voorouders waren dagarbeiders, boerenknechten, winkeliers, een enkele dominee en fabrieksarbeiders. Gerhard betekent: ‘sterk met de speer’. Ook dat slaat nergens op. Ik jaag alleen op koopjes in de supermarkt, en ik zou niets met een speer kunnen. Het zijn prima namen, maar ze hebben geen diepere betekenis. Maar in de Bijbel, en zeker in Genesis, zie je dat namen heel erg belangrijk zijn. God geeft een naam aan Adam, Abram, Sarai, Ismaël, Isaak en Israël. Met het geven van de naam, legt God vast wie ze zijn, welke persoonlijkheid ze hebben, welke belofte ze van God meekrijgen. De naam vertelt iets over de persoon. Het is de identiteit, het wezen van die persoon.

Dat God een naam van Hagar krijgt, wil zeggen dat Hagar iemand is voor God. Hager, de vrouw die ‘niets is’, Hagar heeft God leren kennen als ‘de Levende die ziet’. En door deze naam te accepteren, zegt God: jij hebt het begrepen! Jij weet wie Ik ben. Ik ben de God die de ellendige echt ziet. En zien betekent meer dan kijken. Zien is: kennen, erkennen, waarderen, echt zien! De naam ‘God van het zien’ zegt dat God Zijn ogen niet sluit voor de ellende, voor de pijn, voor de nood. God is begaan met wie in de woestijn zit en niets meer heeft of kan. Dat is de tweede troost uit dit verhaal. God houdt niet alleen maar van je, Hij ziet je ook. Je bent geen slaaf, geen BSN-nummer. Je bent een mens, waarvoor God in actie komt.

Hij komt in actie bij Hagar, door haar te vertellen waar ze heen moet (terug naar Sarai) en door haar moed en hoop voor de toekomst te geven. Ze krijgt de zoon die God haar beloofd heeft. En opvallend genoeg: in het laatste vers van Genesis 16 is Sarai de grote afwezige. Ismaël is de zoon van Abram – en van Hagar. De God die ziet, is genadig.

God is ook in actie gekomen voor ons. Wij waren slaaf van de zonden en op weg naar de dood. Maar toen kwam Jezus. Hij zag ons en was met ontferming bewogen, omdat we waren als schapen die geen herder hadden. Hij hield en houdt van ons, tot in de dood. Hij ziet ons, ook nu. Dat vieren we, elke keer als we het Avondmaal houden.

De Bijbelteksten in deze blog zijn ontleend aan de NBV21 © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2021, tenzij anders aangegeven.

De tekst van dit blog is gebaseerd op een preek die ik op 3 september 2023 heb gehouden. De preek kijken kan hier:

Zonde: daad of ziekte?

Jezus’ leven en missie waren gericht op het dienen van anderen en het zoeken en redden van zondaars. Hij botste vaak met farizeeën en schriftgeleerden vanwege zijn omgang met tollenaars en zondaars, wat voor hen onaanvaardbaar was. Jezus benadrukte dat hij gekomen was voor de zieken, niet voor de rechtvaardigen, en dat barmhartigheid belangrijker was dan offers. Door zijn interacties en gelijkenissen bewees Hij dat niemand te min is om gered te worden, en dat zondaars genezing nodig hebben.

Jaarthema: Leven als Jezus (V)

Jezus kwam om te dienen en om Zijn leven te geven als losprijs voor velen. Jezus kwam om het goede nieuws over Gods koninkrijk te brengen. Jezus kwam ook om zondaars te zoeken en te redden. Daardoor botste Jezus geregeld met de farizeeërs en de schriftgeleerden, die een andere kijk hadden op zonde en de omgang met zondaars dan Jezus had.

Omgaan met tollenaars
Op verschillende momenten tijdens Zijn leven op aarde krijgt Jezus stevig commentaar op de keuzes die Hij maakt. Eén punt van kritiek dat steeds weer terugkomt, is dat Jezus omgaat met tollenaars en zondaars. De farizeeën en schriftgeleerden kunnen zich niet voorstellen dat een rabbi zoiets zou doen. Maar ook de ‘gewone’ Jood heeft er moeite mee als Jezus het gezelschap opzoekt van deze mensen.

Toen Jezus van daar verderging, zag Hij bij het tolhuis een man zitten die Matteüs heette, en Hij zei tegen hem: ‘Volg Mij.’ Hij stond op en volgde Hem. Toen Hij in zijn huis aanlag voor de maaltijd, kwam er ook een groot aantal tollenaars en zondaars, die samen met Hem en zijn leerlingen aan de maaltijd deelnamen. De farizeeën zagen dit en zeiden tegen zijn leerlingen: ‘Waarom eet uw meester met tollenaars en zondaars?’ Hij hoorde dit en gaf als antwoord: ‘Gezonde mensen hebben geen dokter nodig, maar zieken wel. Overdenk eens goed wat dit wil zeggen: “Barmhartigheid wil Ik, geen offers.” Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars.’ (Matteüs  9:9-13 (In Marcus 2:13-17 en Lucas 5:29-32 staat hetzelfde verhaal met ongeveer hetzelfde antwoord.))

Wanneer de farizeeën een keer openlijk klagen dat tollenaar en zondaars Jezus opzoeken om naar Hem te luisteren, vertelt Hij drie verhalen. Het is net alsof Jezus zegt: ‘nu moet het gezeur maar eens afgelopen zijn.’ Hij vertelt over een verloren schaap, een verloren muntstuk en een verloren zoon (Lucas 15). En ieder verhaal heeft dezelfde, duidelijke conclusie:

  • Ik zeg u: zo zal er in de hemel meer vreugde zijn over één zondaar die tot inkeer komt dan over negenennegentig rechtvaardigen die geen inkeer nodig hebben. (Lucas 15:7)
  • Zo, zeg Ik u, heerst er ook vreugde onder de engelen van God over één zondaar die tot inkeer komt. (Lucas 15:10)
  • Zijn vader zei tegen hem: “Mijn jongen, jij bent altijd bij me, en alles wat van mij is, is van jou. We kunnen toch alleen maar feestvieren en blij zijn? Want je broer was dood en is weer tot leven gekomen, hij was verloren en is teruggevonden.” (Lucas 15:31-32)

Jezus laat er geen twijfel over bestaan. Hij is gekomen om zondaars op te zoeken, om te redden wat verloren was, om feest te vieren als een zondaar tot inkeer komt. Daarvoor legde Hij contact met mensen ‘aan de rand van de maatschappij’. Mensen die door fatsoenlijke Joden werden genegeerd of uitgescholden: hoeren, tollenaars, melaatsen en zondaars. Voor Jezus is niemand te min.

Zondaars volgens de farizeeërs
In Matteüs 9 gaat het over tollenaars en zondaars. Het is duidelijk wie tollenaars zijn. In andere gedeelten heeft Matteüs het over een heiden en een tollenaar (Matteüs 8:17) en over tollenaars en hoeren (Matteüs 21:31). Dit maakt duidelijk dat de combinatie ‘tollenaar en nog iets’ een negatieve klank heeft. Maar wat bedoelen de farizeeën en Jezus met ‘zondaars’?

In het algemeen maakten de farizeeën onderscheid tussen mensen die zich aan de reinheidswetten hielden (de havurot) en zij die dat niet deden (de ‘am hdarets). De ‘am hdarets waren mensen die zich niet strikt aan de reinigingsvoorschriften en het geven van de tienden hielden. Door hun zondige gedrag maken ze zichzelf ritueel onrein en daarom niet geschikt om aan een maaltijd met een rabbi deel te nemen. Het conflict tussen Jezus en de farizeeërs ligt in de kritiek op deze rituele scheidslijnen in de samenleving. [7A]
Volgens de farizeeën waren zondaars dus mensen die door hun levenskeuzes niet rein waren. Bijvoorbeeld vanwege hun omgang met heidenen, door seksuele onreinheid of om een andere reden. Hierbij keken de farizeeën vooral naar wat iemand deed. In de traditie van de farizeeën kon een tollenaar nooit havurot worden. Maar zodra een tollenaar vrijwillig zijn baan opgaf, dan was de weg vrij om weer als huvurot gezien te worden. [7B]. Het was de baan, de daad die de persoon onrein maakte. Een tollenaar was bij voorbaat ‘ongeschikt’, onrein, geen materiaal om mee om te gaan. Dat kon je aan de buitenkant al zien.

Voordat we de farizeeën hierom veroordelen: hoe vaak doen wij hetzelfde? We zeggen: ‘iedereen is welkom in de kerk’. Maar hoe reageren we in de volgende gevallen? Geef eens eerlijk antwoord op de vraag: ‘wat denk je?’ en ‘wat doe je?’ in het volgende geval:
– Een bekende en veroordeelde misdadiger (type Willem Holleder of Marc Dutroux) bezoekt na zijn vrijlating de diensten van de Pinkstergemeente Jozua.
– Een dakloze met smerige kleding komt binnen om de kerkdienst te volgen.
– Twee vrouwen van ongeveer dezelfde leeftijd, beiden met een identieke trouwring om en innig gearmd, komen naar binnen om de kerkdienst te volgen.
– Een zwerver die naar alcohol ruikt, komt na de kerkdienst binnen en gaat een kop koffie drinken.
– De twee vrouwen (die met de trouwring) vertellen je na de dienst aan de koffie dat ze blij waren dat ze naar binnen mochten (ja toch?). Bij een andere kerk werden ze weggestuurd.

Schuttingen bouwen
Dacht je bij één van deze vijf situaties: ‘alsjeblief niet’? Die mensen zijn welkom in de kerk, maar liever niet in onze Pinkstergemeente. Had je de neiging een preek af te steken over ‘alcohol is niet goed, want je lichaam is een tempel van God’ of  ‘homoseksualiteit is een zonde’? Dat had een farizeeër ook gedaan.

Niet omdat ze een hekel aan mensen hadden. Maar omdat farizeeën zichzelf zagen als hoeders van de wet. Farizeeën wilden om die reden de menigte onderwijzen in de leer van de Tenach. Ze vonden het oprecht erg dat de ‘normale man’ zo weinig van Gods wetten wist. En een farizeeër wilde zich zeker aan Gods wetten houden.  Daarbij gingen ze uit van het principe: Wie met wijzen omgaat wordt zelf wijs, wie met dwazen verkeert, ondervindt schade. (Spreuken 13:20). Wij zouden zeggen: waar je mee omgaat, word je mee besmet. Uit de vraag van de farizeeën klinkt zelfs erkenning voor Jezus’ gezag door. Ze willen echt weten: waarom eet rabbi Jezus met zondaars die hem “naar beneden kunnen trekken”, terwijl hij ook met andere rabbi’s kan eten?

Ondanks hun goede bedoelingen was er een probleem: de farizeeën hadden tientallen regels en wetjes bedacht naast de Tenach. Niet omdat ze dol op wetten waren, maar vanwege hun eerbied voor God en Zijn wet. Uit angst een wet te overtreden, voegden ze extra wetten toe als een ‘schutting’ om Gods woord. Als je die regels niet overtrad, dan had je Gods wet zeker niet overtreden. Daardoor maakten ze het voor mensen bijna onmogelijk om bij God te komen. Je moest wel heel ‘rechtvaardig’, heel ‘goed’ zijn. Het volgen van de regels werd een doel op zichzelf. De farizeeën haalden die norm – volgens henzelf, en volgens de Joden om hen heen. Daardoor werden ze hoogmoedig en trots; ze keken neer op de mensen die de norm zeker niet konden halen, zoals tollenaars en zondaars. Het is tegen deze achtergrond dat Jezus tegen de menigte en zijn leerlingen zegt:
‘De schriftgeleerden en de farizeeën hebben plaatsgenomen op de stoel van Mozes. Houd je dus aan alles wat ze jullie zeggen en handel daarnaar; maar handel niet naar hun daden, want ze doen zelf niet wat ze jullie voorhouden. Ze bundelen alle voorschriften tot een zware last en leggen die de mensen op de schouders, terwijl ze zelf geen vinger uitsteken om die te verlichten. Al hun daden zijn erop gericht om door de mensen gezien te worden. Ze verbreden immers hun gebedsriemen en maken de kwastjes aan hun kleren langer, ze verlangen een ereplaats bij feestmaaltijden en in synagogen, en hechten eraan op het marktplein eerbiedig begroet te worden en door de mensen rabbi genoemd te worden. […] Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars, jullie versperren de mensen de toegang tot het koninkrijk van de hemel. Zelf gaan jullie er niet binnen, maar jullie houden ook degenen die er willen binnengaan tegen. (Matteüs 23:1-7 en 13)

Je kunt dus eerbied hebben voor God, Zijn woord kennen en uitleggen, en toch voor anderen een hindernis zijn om Gods Koninkrijk binnen te gaan. Dan ben je niet als Jezus, maar lijk je meer op de farizeeën. Hoe lijk je dan wel op Jezus?

Zondaars volgens Jezus
Jezus ging wel om met tollenaars en zondaars. Waarom? Omdat zonde Hem niet kon schelen? Dat is niet de reden. Jezus geeft verschillende mensen de opdracht om niet meer te zondigen (Johannes 5:14; Johannes 8:11). Jezus vergeeft meerdere mensen hun zonden (Marcus 2:5; Lucas 7:48) en hij geeft Zijn discipelen het recht om zonden te vergeven (Johannes 20:23). Zonde doet er dus toe.

Waarom Jezus omging met tollenaars en zondaars, blijkt uit het antwoord dat Hij de farizeeën geeft in Matteüs 9:
Hij hoorde dit en gaf als antwoord: ‘Gezonde mensen hebben geen dokter nodig, maar zieken wel. Overdenk eens goed wat dit wil zeggen: “Barmhartigheid wil Ik, geen offers.” Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars.

Als we het antwoord dat Jezus geeft goed bestuderen, dan blijkt hoe Hij in enkele zinnen laat zien waar het echt om gaat.
Als eerste zegt Hij: Gezonde mensen hebben geen dokter nodig, maar zieken wel. In Jezus’ tijd geloofden veel mensen dat er een direct verband was tussen ziek zijn en zonde. Dat zie je o.a. in Johannes 9, waar de discipelen een blindgeborene zien en aan Jezus vragen: ‘Rabbi, hoe komt het dat hij blind was toen hij geboren werd? Heeft hij zelf gezondigd of zijn ouders?’ De discipelen weten niet wie er gezondigd heeft, maar ze zijn er wel zeker van dat er iemand gezondigd heeft. Jezus geeft als antwoord dat er geen verband is tussen zonde en deze ziekte.
In het antwoord aan de farizeeën sluit Jezus aan de ene kant aan bij dit geloof door het te hebben over zieke en gezonde mensen. En aan de andere kant draait Hij het wereldbeeld van de farizeeën en discipelen volledig om. De mensen worden niet ziek van de zonde; hun zonde is de ‘ziekte’!

Jezus ziet de zondaar als iemand die ziek is geworden en behoefte heeft aan genezende zorg, vergelijkbaar met de zorg van een arts. Deze genezende zorg bestaat hier uit oprechte aandacht door samen te eten. Daarmee werd het genezingsproces ingezet en was er ruimte voor het medicijn: ‘besef van zonde, berouw en vergeving’.
Interessant in dit verband is dat Jezus zichzelf hier een ‘dokter’ noemt. Die uitspraak doet denken aan de Bijbelse metafoor van God als geneesheer. De rabbijnse uitleg koppelde deze genezing aan de kracht van de Torah. Genezing van ziekte lag, volgens een vroege commentator op Exodus 15:26, in het luisteren naar en in praktijk brengen van de woorden van de Torah. Wanneer Jezus hier de leidende, genezende, rol op zich neemt, doet Hij iets wat voorbehouden is aan God, of aan de Torah. De uitspraak over de arts laat zien dat Jezus in staat is om zondaars tot berouw te brengen, zoals Hij direct voor dit geschil met Matteüs (Levi) had gedaan.

De uitspraak werpt ook licht op een ander aspect van Jezus: zoals een arts met zieken omgaat zonder die ziekten te hebben, zo is hij immuun voor corruptie in zijn contact met de tollenaars, de vertegenwoordigers van het Romeinse systeem. Dit was het antwoord van Jezus op de impliciete kritiek van de farizeeën dat contact met zondaars tot corruptie zou leiden. Een maaltijd houden is daarom niet alleen een manier om mensen tot berouw te brengen, maar een strategie die de persoon van Jezus typeert, volgens het verhaal van Mattheüs. [7C]

Jezus at met schriftgeleerden en farizeeërs, tollenaars en zondaars.

Dus in het eerste deel van zijn antwoord zegt Jezus: de zonde is het probleem, niet de zondaar. Daarom moet ik juist met deze mensen eten, om Mij met hen te verbinden. Hoe kan ik ze helpen als ik alle contact met ze vermijd? En dat kan Ik doen zonder bang te zijn voor hun zonden. Omdat ik doe wat God van mij wil, hoef ik niet bang te zijn om ‘besmet’ te worden.

Daarna zei Jezus: Overdenk eens goed wat dit wil zeggen. Deze uitspraak was de farizeeën bekend. Hij werd veel gebruikt door rabbi’s. Het was geen verwijt (zo van: ga de tekst die Ik aanhaal eens lezen). Het was een oproep om dat wat ze zagen, wat ze meemaakten, toe te passen in deze situatie.

Jezus sluit af met: “Barmhartigheid wil Ik, geen offers.” Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars.

Met de aanhaling uit Hosea 6:6[1] verwijst Jezus naar de Joodse term Gemillut hesed. Dit zijn niet verplichte, onzelfzuchtige acties binnen onderlinge relaties, die iemand uit liefde voor een ander doet. Omdat ze vrijwillig zijn, is er geen wet van God die dit kan regelen. Dat iemand zó liefde toont, is belangrijker dan vastgelegde verplichtingen. Offers zijn goed, maar werken uit liefde zijn beter.

Betekent dit dat de farizeeërs het helemaal mis hadden? Maakt het niet uit welke daden je laat zien? Je daden maken zeker uit. Volgende week zullen we zien hoe Jezus’ liefde, aandacht en overtuiging zondaars in beweging brengt. En hoe we daarin op Jezus mogen lijken.


Voorlopig kunnen we de conclusie trekken dat Jezus aan tafel zat met tollenaars en zondaars om contact met hen te maken en hen aan te sporen hun wegen te veranderen. Jezus wist zichzelf bovendien gevuld met de kracht van Gods, waarmee hij mensen kon aansporen tot verandering [7D].

De farizeeën keken naar wat iemand deed. Als hij zich hield aan de wetten die onderscheidend waren, dan was iemand rechtvaardig. De daden waren belangrijker dan de persoon. Jezus keek naar wat iemand was. De zonde die hij deed was de ziekte, niet de kern van de persoon. En van deze ziekte moest de persoon genezen door omgang met Jezus.

[1] Hosea 6:6 Want liefde wil Ik, geen offers; met God vertrouwd zijn is meer waard dan enig offer.

De Bijbelteksten in deze blog zijn ontleend aan de NBV21 © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2021, tenzij anders aangegeven.

Voetnoten
[7] Ottenheijm, E. 2011. “The Shared Meal—a Therapeutical Device The Function and Meaning of Hos 6:6 in Matt 9:10-13.” Novum Testamentum. Vol. 53, No. 1, 1–21. <https://doi.org/10.1163/156853610×493009>
[7A] blz. 5.‌
[7B] blz. 8
[7C] blz. 13-14
[7D] blz. 11

#Ikdoenietmee

Mensen zoeken naar zekerheid en zingeving, zowel op persoonlijk als een hoger niveau. In het verleden aanbaden mensen beelden van goden, zoals de zon en de maan, die geen echte macht hadden. De profeet Jeremia waarschuwde Israël tegen deze praktijken en benadrukte dat alleen de HEER de levende God is. Vandaag de dag aanbidden mensen moderne ‘goden’ zoals rijkdom, succes en roem, die eveneens geen werkelijk geluk bieden. Jeremia roept ons op om ons vertrouwen alleen op God te stellen voor echte zingeving in ons leven.

Mensen zoeken naar zekerheid en zingeving. Misschien altijd niet op een heel hoog niveau: wat is het doel van het leven? Wel op persoonlijk niveau: wat is het doel van mijn leven? Hoe kan ik een goed leven leiden (en wat is dat)? Hoe blijf ik gezond en gelukkig?

Zingeving in Babylon
Deze vragen zijn zo oud als de mensheid. In de tijd van de profeet Jeremia (rond 600 v.C.) waren astrologie en het aanbidden van zon, maan, sterren en luchtgoden een bloeiende handel in Babylon. Bijzondere gebeurtenissen, een komeet of een zonsverduistering, werden gezien als een teken van de goden, een belangrijke boodschap. Goden die aanbeden werden, waren de godin van de maan, de god van de zon en de godin van de hemel, oorlog en liefde.
Om deze goden te vereren, werden er kostbare beelden van gemaakt. Door voor deze beelden te bidden en offers te brengen, geloofde men de goden te plezieren en gunsten te krijgen.

Het volk Israël woont midden tussen de volken die de hemel afspeuren en deze beelden aanbidden. Jeremia drijft de spot met deze praktijk en roept Israël op om deze niet na te volgen; iets wat koning Manasse eerder wel had gedaan. De zon, maan en sterren hebben geen macht, en die ‘goden’ nog minder. Ze doen geen goed en ze doen geen kwaad.

Luister naar de woorden die de HEER tot jullie spreekt, volk van Israël.
Dit zegt de HEER:
Volg andere volken niet na,
raak niet van slag door tekenen aan de hemel,
ook al jagen die de hele wereld schrik aan.
De gebruiken van die volken zijn niets waard.
Ze hakken een stuk hout in het bos,
een ambachtsman bewerkt het met zijn beitel,
verfraait het met zilver en goud.
Ze spijkeren het vast, dan valt het niet om.
Het is net een vogelverschrikker,
neergezet in een komkommerveld.
Het kan niet spreken
en moet worden gedragen,
want zelf kan het geen stap verzetten.
Heb voor beelden geen ontzag,
kwaad doen ze niet,
en goed nog minder.’
‘Niemand is als U, o HEER, U bent groot,
groot is uw naam door uw kracht.
Wie zou geen ontzag voor U hebben?
Koning van de volken, dat komt U immers toe.
Onder alle wijzen van de volken,
onder al hun koningen is niemand als U.
Allen zijn ze dom en dwaas,
wat ze moeten leren is dit:
die nietige beelden zijn maar hout.
Ze zijn bewerkt met bladzilver, uit Tarsis ingevoerd,
met goud afkomstig uit Ufaz,
door een ambachtsman,
door de handen van een goudsmid.
Ze zijn in blauw- en roodpurper gekleed,
ze zijn vakkundig gemaakt.
Maar alleen de HEER is werkelijk God,
Hij is de levende God, de eeuwige koning.
Door zijn woede beeft de aarde,
tegen zijn toorn houden volken geen stand.’
‘Zeg tegen hen:
Goden die de hemel en de aarde niet hebben gemaakt
zullen van de aarde verdwijnen,
worden onder de hemel weggevaagd.’

Hij die de aarde heeft gemaakt met zijn kracht,
de wereld heeft gegrondvest met zijn wijsheid,
de hemel heeft gespannen met zijn inzicht –
als Hij zijn stem verheft, ruist water uit de hemel neer.
Wolken wekt Hij aan de einder,
bliksems smeedt Hij, de regen valt,
Hij laat de wind los uit zijn schatkamers.
Maar de mens is dwaas, het ontbreekt hem aan inzicht.
De goudsmid staat beschaamd vanwege zijn beelden:
zijn gietsels zijn bedrog, ze ademen niet,
nietige, bespottelijke maaksels zijn het.
Wanneer er met ze wordt afgerekend, blijft er niets van over.
Hoe anders is Hij, Jakobs enig bezit,
Hij die alles vorm gegeven heeft
en aan wie het volk van Israël behoort.
Zijn naam is HEER van de hemelse machten.
(Jeremia 10:1-16)

Heb je het gezien? De beelden, de niet-goden, hebben geen naam. God wordt in dit gedeelte met verschillende namen en titels aangeduid:
HEER
Koning van de volken
God
Levende God
Eeuwige Koning
Jakobs enige bezit
Heer van de hemelse machten
Er kan geen misverstand over bestaan over welke God Jeremia spreekt. Maar de ‘nietigheden’ zijn naamloos. Ondanks alle aanbidding die ze krijgen zijn ze het noemen niet waard.

Zingeving in de 21e eeuw
Wij hebben vanuit de 21e eeuw de neiging om wat meewarig naar deze praktijk te kijken. Wat een primitief geloof. Wie denkt er dat een beeld iets kan doen? En inderdaad, wij aanbidden geen houten of metalen beelden. Heeft dit stuk uit Jeremia ons daarom niets te zeggen?  Toch wel. Onze beelden zien er anders uit, maar ze zijn er wel. Wat bewondert deze wereld, wat zijn de beelden die de mensheid aanbidt?

  • De duurste auto ter wereld kost €28,5 miljoen. Het gaat om de Rolls-Royce Arcadia Droptail. De witte carrosserielak is ingelegd met ontelbare piepkleine aluminium- en glasdeeltjes, wat voor een ongekende schittering zorgt. De lange motorkap, met daaronder een ruim 600 pk sterke V12-benzinemotor, is van koolstofvezel en zwart gelakt.
  • Elon Musk, bekend van Tesla, X en SpaceX, staat bekend om de vele uren die hij per week werkt. Zelf zegt hij dat hij soms meer dan 100 uur per week (zeg maar dagelijks van 7 – 21.30 uur) werkt om zijn doelen te realiseren.
  • Een leren jas van Michael Jackson, die hij maar één keer heeft gedragen, is in 1984 voor ongeveer €285.000 geveild.

Wat heeft dit met beelden te maken? Babyloniërs aanbaden beelden van zon, maan en sterren. Wie die goden kon bespelen, die wist waarvoor hij leefde en hoe hij gelukkig werd. Wij hebben tegenwoordig andere dingen die ‘inhoud aan het leven geven’ en ‘gelukkig maken’, moderne goden:
– Bewonderd en aanbeden worden, of meeliften op de glorie van een popster, sporter, schrijver of welke-beroemdheid-dan-ook.
– Geld hebben om te laten zien hoe belangrijk en bijzonder je bent, of om ‘geluk’ te kopen.
– Je doelen bereiken, al moet je jezelf ervoor over de kop werken.

Als je jezelf maar kunt uiten, macht hebt, gehoord en gezien wordt. Dan bepaal je toch je lot? Nee, zegt Jeremia, als Gods profeet. Al deze goden, of ze nu een houten beeld of een auto van 28,5 miljoen zijn; ze zijn niets waard! Ze doen geen kwaad en nog minder goed. Zoals Jeremia zegt: ‘Wanneer er met ze wordt afgerekend, blijft er niets van over.’

Nu komt de tekst van Jeremia opeens een stuk dichterbij. Heb jij een afgod? Geld? Je gelijk? Aandacht? Je werk? Je reputatie? Je kinderen? Je verzameling christelijke boeken? Het werk dat je voor de gemeente doet?
Is er dan iets mis met geld, aandacht krijgen, werken, een reputatie opbouwen? Is het verkeerd om te zorgen voor je kinderen, om christelijke boeken te verzamelen of in de kerk werken?  Nee, zolang je daar niet op vertrouwt! Als je niet verwacht dat deze zaken je gelukkig zullen maken en je een zinvol leven geven. Zorg dat je leven niet als eerste draait om geld, reputatie, kinderen of boeken. Als dat het fundament is waar je op bouwt, dan blijft er aan het einde niets over. Dan kun je nog zo hard roepen dat je ‘alles voor God hebt gedaan’, als jouw gelijk of je werk jouw god is, dan heb je op een mooi versierd houten beeld vertrouwd.

In deze wereld proberen de naamloze goden van succes, roem, geld en macht ons te verleiden.

Zolang we in deze wereld wonen, proberen de naamloze goden van succes, roem, geld, macht en seks ons te verleiden. Je wordt er mee geconfronteerd, zodra je de TV aanzet, surft op Internet, de krant open slaat of de deur uit gaat. Net zoals de Israëlieten constant geconfronteerd werden met aanbidders van zon, maan en sterren. Wat kun je daaraan doen? Moet je in een hutje op de hei gaan wonen, zonder elektriciteit? Jeremia geeft een andere oplossing, in een bijzonder vers, vers 11:
Zeg tegen hen: Goden die de hemel en de aarde niet hebben gemaakt zullen van de aarde verdwijnen, worden onder de hemel weggevaagd.’

Ik doe niet mee
Waarom is dit een bijzonder vers? Omdat dit het enige vers in het Bijbelboek Jeremia is, dat is geschreven in het Aramees. Alle andere verzen zijn in het Hebreeuws. Aramees was de officiële taal van de Babyloniërs, van de mensen die zon, maan en sterren vereerden.  Dit vers hoefde niet vertaald te worden, het was in één keer duidelijk. Jeremia roept de Joden op om in duidelijke taal te zeggen: ik doe niet mee. Ik vertrouw niet op wat machteloos is. Wat machteloos is, kan mij niet gelukkig maken, daar wil ik niet op bouwen.

Als je zoiets zegt, dan wordt er op je gelet. Hou houd je stand? Wat voor zin heeft jouw leven? Hoe houd je het vol, als alle mensen om je heen iets anders doen?

Gelukkig geeft Jeremia daar ook een antwoord op. Hij roept niet: zeg maar nee en zoek het dan uit! Door al die namen van God die hij gebruikt, wijst Jeremia naar de Enige die het leven doel, richting en zin geeft. Vers 16 vat dit samen:
Hoe anders is Hij, Jakobs enig bezit,
Hij die alles vorm gegeven heeft
en aan wie het volk van Israël behoort
Zijn naam is HEER van de hemelse machten.

Als het er op aankomt, heeft Israël maar één bezit: Hij die alles vorm gegeven heeft en aan wie het volk van Israël behoort. Datzelfde telt voor ons. Wij maken, door Jezus, deel uit van Gods gezin. God is ook onze Heer, onze Eeuwige Koning, ons enige bezit. Zijn naam is over ons uitgeroepen, wij zijn van Hem. Zolang God je alles is, het enige waar je met alle macht aan vasthoudt, dan zullen de naamloze goden je niet te pakken krijgen.

De Babyloniërs bogen voor goden zonder macht, zon, maan en sterren. Onze God is de Heer van de hemelse machten. Wie Hem vasthoudt, komt niet bedrogen uit.

Voetnoten:
De tekst van dit blog is gebaseerd op een preek die ik op 25 augustus 2024 heb gehouden. Je kunt de preek hier zien:

De Bijbeltekst in dit blog is ontleend aan de NBV21 © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2021

Wie goed nieuws wil brengen, moet inwoner zijn.

Het Koninkrijk van God biedt ‘goed nieuws’ in tegenstelling tot het rijk van de duivel. Terwijl de duivel destructief is, brengt God liefde, rechtvaardigheid en goedheid. Jezus demonstreert de kracht van dit koninkrijk door verkondiging, genezingen en wonderen. Het Koninkrijk heeft een ‘dubbele status’: het is al aanwezig, maar nog niet volledig gerealiseerd. Geloven en leven zoals Jezus zijn noodzakelijk om inwoner van dit koninkrijk te worden. Verkondigen van het koninkrijk omvat zowel onderwijs als handelen in de wereld.

Jaarthema: Leven als Jezus (IV)

Waarom is het Koninkrijk van God ‘goed nieuws’?
Vanaf onze geboorte wonen we in het rijk van de duivel. De duivel is een kwade meester! Het doel van de duivel is om mensen te verslinden. Hij is een leugenaar en een moordenaar. Hij is als een dief, die komt om te roven, te slachten en te vernietigen. Zó is de overste van deze wereld. De duivel heeft niets goeds met ons voor.

Maar Jezus zegt: er is een ander koninkrijk dichtbij. En in dat koninkrijk heeft God het voor het zeggen. Dat is goed nieuws! In Gods koninkrijk heersen liefde, rechtvaardigheid, trouw, gerechtigheid en goedheid. Dat kun je makkelijk zeggen, maar is het ook waar? Ja. Jezus praat niet alleen over het goede nieuws, Hij laat het ook zien. Waar Jezus het koninkrijk van God openbaart, daar gebeurt van alles:  blinden zien en verlamden lopen, mensen die onrein zijn door een huidziekte worden gereinigd en doven horen, doden worden opgewekt en aan armen wordt het goede nieuws bekendgemaakt. (Matteüs 11:5). Gods koninkrijk is machtig, onstuitbaar, zichtbaar en geweldig. Daar waar God regeert is Zijn koninkrijk aanwezig.


Kun je het koninkrijk van God nu wel of niet zien?
Vorige week schreef ik “een volgend probleem is dat het koninkrijk van God niet fysiek zichtbaar is”. En hierboven schrijf ik “Gods koninkrijk is machtig, onstuitbaar, zichtbaar en geweldig”. Ben ik even in de war? Hoe kan het koninkrijk zowel niet zichtbaar als wel zichtbaar zijn? Wie zich daar in wil verdiepen, raad ik het artikel van Gijs van den Brink aan.
Kort door de bocht komt het er op neer dat het koninkrijk van God een ‘dubbele status’ heeft. Het koninkrijk is er al, en het koninkrijk komt. Met Jezus’ komst naar de aarde is Gods licht doorgebroken in de duisternis. Jezus is overwinnaar. Hij regeert. In de persoon van Jezus, en later door de Heilige Geest, is het koninkrijk dichtbij.
Toen de farizeeën Jezus vroegen wanneer het koninkrijk van God zou komen, antwoordde Hij hun: ‘De komst van het koninkrijk van God laat zich niet aanwijzen, en men kan niet zeggen: “Kijk, hier is het!” of: “Daar is het!” Maar weet wel: het koninkrijk van God ligt binnen uw bereik.’ (Lukas 17:20-21)

Niet alleen de persoon van Jezus, ook wat Hij doet laat zien dat het koninkrijk gekomen is, zoals Hij tegen de farizeeërs zegt: Maar als Ik door de Geest van God demonen uitdrijf, dan is het koninkrijk van God bij u gekomen. (Matteüs 12:28)
Als laatste is ook Jezus’ onderwijs en het onderwijs van Zijn discipelen een openbaring van Gods koninkrijk in de werkelijkheid van het hier-en-nu.

En toch is het koninkrijk er nog niet helemaal. Jezus leert zijn discipelen en ons bidden voor de komst van Zijn koninkrijk:
Onze Vader in de hemel,
laat uw naam geheiligd worden,
laat uw koninkrijk komen,
laat uw wil gedaan worden
op aarde zoals in de hemel.
(Matteüs 6:9b-10).
Het koninkrijk is er nog niet, Gods wil wordt nog niet volledig gedaan. Jezus zal ooit over alle volken regeren (Openbaring 15:4) en uiteindelijk, als Hij al zijn vijanden heeft verslagen, zijn koningschap aan de Vader overdragen (1Korintiërs 15:22-25). Maar zover is het nog niet, dat koninkrijk moet nog komen.

Een bekend beeld voor het koninkrijk dat er is en nog moet komen, is dit:

Generaal Eisenhower had in de Tweede Wereldoorlog twee dagen gesteld. De ene dag, de dag van de invasie, zou de Decision-day zijn (D-day). Maar na die dag zou er een lange bloedige strijd volgen, totdat de dag van de overwinning zou aanbreken: de Victory-day (V-day).

De dag waarop de Heere Jezus uitriep “het is volbracht” kun je vergelijken met de D-day: toen is het beslissende al gebeurd. De zonde is verzoend, de duivel de kop vermorzeld. Nu leven we heen naar de dag van de eindoverwinning, die je kunt vergelijken met de V-day: dan zal het ook met de ‘stuiptrekkingen’ van de boze (zwak uitgedrukt overigens) gedaan zijn. Voor ons komt het erop aan om door het geloof te leren steunen op dat “het is volbracht” om vervolgens in een levende hoop uit te zien naar de dag van “het is voltooid”. [A]
Ds. P. D. J. Buijs

Onze D-Day is geweest; vol verlangen kijken we uit naar V-Day.

Het Nieuwe Testament laat het koninkrijk van God in twee gedaanten zien: een voorlopig en nog niet volmaakt koninkrijk nu, en een volmaakt koninkrijk dat later komt.

Leven in het koninkrijk vraagt om inwoners
Al is Gods koninkrijk nu nog niet volmaakt, het is er wel! Daar waar God regeert, is Zijn koninkrijk zichtbaar. Jezus was de eerste die Gods koninkrijk in deze wereld toonde. Om te leven zoals Jezus ons heeft voorgedaan, moeten wij écht onderdeel uitmaken van het koninkrijk van God. We moeten inwoners van het koninkrijk zijn.
Dan worden niet precies hetzelfde als Jezus. Jezus heeft alle macht in hemel en op aarde. Hij is Koning Jezus. Wij zijn de onderdanen. Maar we moeten wel, net als Hij, het koninkrijk verkondigen en voorleven.

De eerste stap is om ‘inwoner’ te worden van het koninkrijk van God. Hoe word je dat? Door je te bekeren en Jezus te erkennen als jouw Koning. Pas als je jouw leven aan Hem overgeeft, als jij je bekeert en gelooft, dan ben je in staat om het koninkrijk te zien en de nabijheid van de Heer te ervaren.
Het is belangrijk om je te realiseren dat er een verschil is tussen een inwoner en een toerist. Ik ga graag op vakantie naar Zuid-Spanje. Ik ken er de weg en weet waar de winkels zijn. Ik ken mooie wandelroutes. Ik geniet van de zon en de natuur. Ik versta zelfs een paar woorden Spaans. Ben ik een inwoner van Spanje? Nee, ik ben iemand die op visite komt, een toerist. Ik ben een Nederlander. Mijn huis staat in Nederland. Ik heb een Nederlands paspoort en ik spreek vloeiend Nederlands. Wat er in Spanje gebeurt interesseert mij, maar het raakt mij veel minder dan wat er in Nederland gebeurt.

Zo is het ook met het koninkrijk van God: Bijbel lezen is belangrijk, maar dat alleen maakt je geen inwoner van het koninkrijk van God. Naar de kerk gaan is goed, maar van kerkbezoek word je geen inwoner. Een preek luisteren op YouTube is zinvol, maar het maakt je geen inwoner. Alleen bekering, geloof, overgave en gehoorzaamheid aan Jezus maakt je een inwoner van het koninkrijk van God. Zet je die stap niet, dan ben je een toerist, hoeveel Bijbel je ook leest en hoe vaak je ook naar de kerk gaat.

De tweede stap is om het koninkrijk te verkondigen. Bij ‘verkondigen’ denken wij aan preken, aan onderwijzen. Dat is een deel van het Koninkrijk. Jezus trok rond en sprak over het koninkrijk van God. Maar daarnaast liet Hij het koninkrijk zien! Hij zocht mensen op die een verlosser nodig hadden. Hij deed tekenen en wonderen om te laten zien dat het koninkrijk was aangebroken. Hij deelde gaven uit om het Koninkrijk te laten groeien. Al deze onderdelen – onderwijzen, verloren mensen zoeken, tekenen doen en het gebruiken van gaven – horen bij het verkondigen van het Koninkrijk. Als wij willen leven als Jezus, dan moet we Hem daarin volgen.

De Bijbelteksten in deze blog zijn ontleend aan de NBV21 © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2021, tenzij anders aangegeven.

Voetnoten
[A] Buijs PDJ. 3 april 2004. Het is volbracht na de opstanding. https://refoweb.nl/vragenrubriek/2613/het-is-volbracht-na-de-opstanding/. Bezocht: 3 februari 2025.

Harde woorden uit liefde

In de laatste week van Jezus’ leven, vlak voor Zijn kruisiging, komt Hij in conflict met de farizeeërs en schriftgeleerden in de tempel. Zijn boodschap is hard: Hij noemt hen huichelaars en blinde leiders, die alleen om uiterlijke schijn geven. Jezus wil dat ze Hem erkennen als de Messias en het geloof in praktijk brengen in plaats van alleen kennis te hebben. Deze krachtige toespraak is Zijn laatste kans voor hen om echt naar Hem te luisteren en te kiezen voor een leven met God.

Het is de laatste week van Jezus’ leven,de week voordat Hij gekruisigd wordt. Hij is op een ezel Jeruzalem binnen getrokken, en de mensen langs de kant van de weg hebben takken en mantels op de weg neergelegd en Hem toegejuicht. “Gezegend Hij die komt in de naam van de Heer!”. Hij heeft een vijgenboom vervloekt.
De volgende dag geeft Hij les in de tempel. Daar botst Hij met farizeeërs en schriftgeleerden, die van Jezus willen weten waar Hij zijn gezag vandaan heeft. Als ze Jezus niet op die manier in diskrediet kunnen brengen, dan proberen ze Jezus met strikvragen ten val te brengen. Alles mislukt.
Daarna houdt Jezus zijn laatste openbare toespraak. Alles wat na Matteüs 23 gebeurt (behalve wat Jezus aan het kruis zegt), is alleen voor Zijn discipelen bedoelt. Maar daarvoor spreekt Jezus nog één keer tot het hele volk.

Matteüs 23
Daarna richtte Jezus zich tot de menigte en tot zijn leerlingen en zei: ‘De schriftgeleerden en de farizeeën hebben plaatsgenomen op de stoel van Mozes. Houd je dus aan alles wat ze jullie zeggen en handel daarnaar; maar handel niet naar hun daden, want ze doen zelf niet wat ze jullie voorhouden. Ze bundelen alle voorschriften tot een zware last en leggen die de mensen op de schouders, terwijl ze zelf geen vinger uitsteken om die te verlichten. Al hun daden zijn erop gericht om door de mensen gezien te worden. Ze verbreden immers hun gebedsriemen en maken de kwastjes aan hun kleren langer, ze verlangen een ereplaats bij feestmaaltijden en in synagogen, en hechten eraan op het marktplein eerbiedig begroet te worden en door de mensen rabbi genoemd te worden. Jullie moeten je niet rabbi laten noemen, want jullie hebben maar één meester, en jullie zijn elkaars broeders en zusters. En noem niemand op aarde vader, want jullie hebben maar één vader, de Vader in de hemel. Laat je ook geen leraar noemen, want jullie hebben maar één leraar, de messias. De belangrijkste onder jullie zal jullie dienaar zijn. Wie zichzelf verhoogt zal worden vernederd, en wie zichzelf vernedert zal worden verhoogd.
Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars, jullie versperren de mensen de toegang tot het koninkrijk van de hemel. Zelf gaan jullie er niet binnen, maar jullie houden ook degenen die er willen binnengaan tegen.
Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars, jullie bereizen zee en land om één enkele proseliet te winnen, en wanneer je hem eenmaal voor je gewonnen hebt, wordt hij dankzij jullie iemand die voor de Gehenna bestemd is, meer nog dan jullie zelf.
Wee jullie, blinde leiders, jullie zeggen: “Wanneer iemand zweert bij de tempel, is dat niet geldig. Alleen wie zweert bij het goud van de tempel, is aan die eed gebonden.” Dwaas zijn jullie en blind. Wat is nu van meer waarde: het goud of de tempel die het goud geheiligd heeft? Zo zeggen jullie ook: “Wanneer iemand zweert bij het altaar, is dat niet geldig. Alleen wie zweert bij de offergave die daarop ligt, is aan die eed gebonden.” Blind zijn jullie. Wat is nu van meer waarde: de offergave of het altaar dat de offergave heiligt? Wie dus zweert bij het altaar, zweert daarbij en bij alles wat daarop ligt. En wie zweert bij de tempel, zweert daarbij en bij degene die hem bewoont. En wie zweert bij de hemel, zweert bij de troon van God en bij Hem die daarop gezeten is.
Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars, jullie geven tienden van munt, dille en komijn, maar veronachtzamen wat in de wet zwaarder weegt: recht, barmhartigheid en trouw, terwijl men het een zou moeten doen zonder het andere te laten. Blinde leiders zijn jullie, die uit hun drank de muggen ziften, maar een kameel wegslikken.
Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars, jullie reinigen de buitenkant van bekers en schalen, maar de binnenkant blijft vol roofzucht en onmatigheid. Blinde farizeeër, reinig eerst de binnenkant van de beker, dan wordt de buitenkant vanzelf ook schoon.
Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars, jullie lijken op witgepleisterde graven, die er vanbuiten wel fraai uitzien, maar vol liggen met doodsbeenderen en andere onreinheden. Zo lijken ook jullie voor de mensen vanbuiten rechtvaardig, maar vanbinnen is het een en al huichelarij en wetsverachting.
Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars, jullie bouwen grafmonumenten voor de profeten en versieren de graven van de rechtvaardigen, en jullie zeggen: “Als wij geleefd hadden in de tijd van onze voorouders, zouden wij ons niet zoals zij schuldig hebben gemaakt aan de moord op de profeten.” Daarmee erkennen jullie zelf dat jullie kinderen zijn van hen die de profeten vermoord hebben. Maak de maat van jullie voorouders dan maar vol! Slangen zijn jullie, addergebroed, hoe denken jullie te kunnen ontkomen aan een veroordeling tot de Gehenna?
Daarom, luister! Ik stuur profeten en wijzen en schriftgeleerden naar jullie toe. Jullie zullen sommigen van hen doden, kruisigen zelfs, en anderen in jullie synagogen geselen en van stad tot stad vervolgen. Zo zal al het onschuldige bloed dat op aarde is vergoten jullie worden aangerekend, vanaf het bloed van Abel, de rechtvaardige, tot het bloed van Zecharja, de zoon van Berechja, die jullie vermoord hebben tussen de tempel en het altaar. Ik verzeker jullie: op deze generatie zal dit alles neerkomen. Jeruzalem, Jeruzalem, jij die de profeten doodt en stenigt wie naar je toe zijn gestuurd! Hoe vaak heb Ik je kinderen niet bijeen willen brengen zoals een hen haar kuikens verzamelt onder haar vleugels, maar jullie hebben het niet gewild. Jullie tempel wordt geheel aan zijn lot overgelaten. Ik verzeker jullie: vanaf nu zullen jullie Mij niet meer zien, totdat je zult zeggen: “Gezegend Hij die komt in de naam van de Heer!
”’

Harde woorden
Mensen leggen vaak de nadruk op de liefde van Jezus: ‘God is liefde’. Maar deze toespraak liegt er niet om. Jezus noemt de farizeeërs en schriftgeleerden ‘huichelaars’, ‘blinde leiders’, ‘dwaas en blind’, ‘slangen’ en ‘addergebroed’. Hij vergelijkt hen met witgepleisterde graven die er goed uitzien, maar van binnen door en door rot zijn. Dat zijn heftige woorden! En het klinkt niet bepaald vriendelijk of liefdevol. Wat bezielt Jezus? Weet Hij niet dat Hij hiermee kwaad bloed zet?

Jezus weet dat dit Zijn laatste toespraak in de tempel is. Hij weet dat Zijn dood eraan komt. Jezus heeft drie jaar lang van alles gedaan om de farizeeërs en schriftgeleerden te bereiken. Hij heeft les gegeven, Hij heeft met ze gediscussieerd, Hij heeft met ze gegeten, Hij heeft een aantal van hen gecomplimenteerd. En tot op het laast erkent Jezus het leergezag dat zij hebben.

Jezus is niet sarcastisch, wanneer Hij zegt: ‘De schriftgeleerden en de farizeeën hebben plaatsgenomen op de stoel van Mozes. Houd je dus aan alles wat ze jullie zeggen en handel daarnaar.’ De Joodse wet moet geïnterpreteerd worden, er zijn vragen die niet eenvoudig te beantwoorden zijn. Zulke vragen moeten aan de wet worden getoetst. Daar weten de schriftgeleerden en de farizeeën wel raad mee. Ze weten veel over God en Zijn wetten. En vanuit dat weten, die kennis, geven ze de juiste antwoorden op vragen. Daarom zegt Jezus: houd je aan alles wat ze jullie zeggen en handel daarnaar. Met de kennis, de feiten was niets mis. Niemand kende de TeNaCH (het ‘Oude Testament’) zo goed als farizeeërs en schriftgeleerden. Niemand wist zo goed wat er in het verleden over de TeNaCH gezegd was als deze groep. Jezus erkent deze kennis en de waarde van het gebruik ervan. Er is niets mis met de Bijbel goed kennen. Integendeel, via de Bijbel laat God weten wie Hij is en wat Hij van ons wil.

Maar Jezus weet ook: kennis alleen is niet voldoende. De farizeeërs en schriftgeleerden waren trots op wat ze wisten. Zij vonden zichzelf beter dan ‘de gewone man’, ‘het volk dat de wet niet kent’. Ze beantwoordden vragen niet om mensen te helpen – al waren de farizeeërs wel zo begonnen -, maar om te laten zien hoe goed zij waren. Alle nadruk lag op uiterlijke schijn, op vroomheid, op eer en waardigheid. Een farizeeër zou zijn uiterste best doen om zich nooit te verontreinigen. Daarom zeefden ze drinken door een doek, zodat er geen mug -het kleinste onreine dier- in de beker zou zitten. Tuinkruiden vielen niet onder de tienden, maar die hadden ze toegevoegd aan hun gaven uit angst om God tekort te doen. Jezus veroordeelt dat niet.

Verkeerde keuzes
Waarom dan toch deze felle woorden? Omdat alle nadruk lag op de buitenkant: kijk mij eens vroom zijn! Kijk mij eens alles weten! Kijk eens hoeveel ik over heb voor God: ik geef zelfs tienden van tuinkruiden! Kijk eens naar MIJ! Jezus schetst een beeld van mensen die zo vroom zijn dat ze een mug uit het drinken zeven, terwijl ze op een kameel -het grootste onreine dier- kauwen.

Het slaat nergens meer op. Het gaat niet meer om God. Het gaat om de mooie buitenkant, het witgeverfde graf. Dat de binnenkant slecht is, daar gaat het al lang niet meer om. Daarom spreekt Jezus zijn verdriet en frustratie uit: ‘Jeruzalem, Jeruzalem, jij die de profeten doodt en stenigt wie naar je toe zijn gestuurd! Hoe vaak heb Ik je kinderen niet bijeen willen brengen zoals een hen haar kuikens verzamelt onder haar vleugels, maar jullie hebben het niet gewild.’

Discussiëren, samen eten, onderwijzen: Jezus deed het vanuit Zijn liefde voor het Joodse volk, de Joodse leiders, hier gesymboliseerd door Jeruzalem. De Joden zouden de volken moeten aantrekken. Ze zouden mensen moeten leiden naar de Messias, naar Jezus. Drie jaar lang heeft Jezus Zijn liefde, Zijn macht, Zijn goedheid en Zijn wijsheid laten zien. Het resultaat? De leiders, die het volk zouden moeten voorgaan in het herkennen en erkennen van de Messias, wijzen Jezus af. Deze laatste toespraak van Jezus is een wake-upcall. Dit is de laatste kans voor de religieuze leiders om niet alleen veel over God te weten, maar God ook te volgen. Om een stralend licht voor de volken te zijn. Jezus ‘wil wel’. Hij heeft ‘alles’ gedaan, Hij wil de kinderen bijeenbrengen.  In deze laatste toespraak geeft Jezus duidelijk aan welke keuze er nu gemaakt moet worden: Erken Jezus als de Messias. Kies ervoor om God lief te hebben met hart, ziel en verstand en alle naasten als jezelf. Of ga door op de eigen, zinloze weg. Alles weten, maar het puur als theorie behandelen. De hele Bijbel kunnen citeren, maar je eigen interpretatie, je eigen regels boven de woorden van God stellen.

Drie jaar lang liefde laten zien heeft de religieuze leiders er niet van overtuigd dat Jezus de Messias is. Met deze toespraak bonkt Jezus nog één keer op de deur van hun hart en verstand. Hij scheldt: ‘dwaas’, ‘slang’, ‘witgekalkt graf’! Liefde moet soms harde woorden spreken. Soms is een pijnlijke confrontatie de enige manier voor de liefde om zich te uiten. Dat is het laatste moment waarop er gekozen kan worden! Daarom de keiharde woorden; uit liefde.

De keuze van de farizeeërs en schriftgeleerden is duidelijk: Jezus moet dood. Ze roepen: ‘kruisigt Hem!’ Jezus is een bedreiging voor hun aanzien en comfort. Liever de onrustzaaier doden dan kritisch naar zichzelf kijken. Alles moet vooral bij het oude blijven.

Tijd om te kiezen
Wat kies jij? Ken je de Bijbel en pas je die toe in jouw leven? Ga je ervoor om veel over God te weten, of om God te kennen? Wanneer je in de Bijbel leest, bijt jij je dan vast in vragen die interessant, maar ‘ver van je bed’ zijn? Of is de Bijbel een spiegel: wat vraagt God in dit gedeelte, wat heeft het mij te zeggen, doe ik dat ook? Gaan je naar een ander toe als je vragen hebt, of zoek je alles zelf uit en is jouw interpretatie de juiste?
Lijken op een farizeeër of schriftgeleerde ligt op de loer als je van Bijbellezen en Bijbelstudie houdt. Voor je het weet ben je meer bezig met wat andere mensen over de Bijbel hebben gezegd en geschreven, dan met wat de Bijbel zegt. Je zoekt alleen die teksten, die boeken en die preken die bevestigen wat volgens jou ‘de juiste Bijbeluitleg’ is. Alles moet vooral bij het oude blijven.

Durf te twijfelen aan wat jíj in de Bijbel leest! Ik zeg NIET: twijfel aan de Bijbel. De Bijbel is Gods woord, Zijn waarheid. Daar valt niet aan te twijfelen. God liegt niet. Als iemand iets zegt wat duidelijk afwijkt van wat de Bijbel – en bijvoorbeeld de schepping of de kruisiging ontkent – dan is er geen enkele reden om aan je gelijk te twijfelen. In zo’n geval kun je zeggen: ‘ik weet dat ik gelijk heb, want dat zie ik in Gods woord’.

Wanneer het niet zo duidelijk is, dan kan het zijn jij je vergist bij het uitleggen van de Bijbel. Dat er verschillende visies op één onderwerp zijn. Dan is het een goed idee om je interpretaties, je ideeën, je gedachten over de Bijbel te toetsen bij je broers en zussen in Christus. Niet alleen bij die broers en zussen die exact hetzelfde geloven als jij, maar juist ook bij hen die een andere mening hebben. Kijk eens een preek van een ander kerkgenootschap. Lees een boek van een christelijke schrijver met een andere mening. Praat eens met een broer of zus uit een andere kerk. Niet om te ontdekken waarom de ander het fout heeft. Maar om je aannames en ideeën oprecht te toetsen. Om van elkaar te leren. Het kan zijn dat de ‘onaangename woorden’ van de ander je dichter bij Jezus brengen.

Voetnoot
De Bijbeltekst in dit blog is ontleend aan de NBV21 © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2021

Jezus verkondigt het Koninkrijk van God

Jezus kwam om te getuigen over het koninkrijk van God. Dat God koning is, wordt door de Bijbel bevestigd. Maar voor mensen is het lastig om te zien en te erkennen dat God onze koning is. God is onzichtbaar en Zijn koninkrijk is niet aan te wijzen. Daarnaast worden we geboren in een ander koninkrijk, dat van Satan. Jezus staat op in Satans’ koninkrijk en brengt daarin het goede nieuws van het koninkrijk van God.

Jaarthema: Leven als Jezus (III)

Jezus had meer dan één reden om naar de aarde te komen
Er zijn verschillende teksten die vertellen waarom Jezus als mens naar de aarde kwam. De bekendste reden, die het Christelijk geloof uniek maakt, hebben we eerder gezien: Jezus is gekomen om te dienen en Zijn leven te geven als losprijs voor velen. Als je de evangeliën leest, dan zie je dat dit niet het enige is waarvoor Jezus is gekomen. In dit en het volgende blog kijken we naar een tweede reden.

Gekomen om het goede nieuws over het Koninkrijk van God te brengen
Jezus is in Kafarnaüm (of Kapernaüm, afhankelijk van de gebruikte Bijbelvertaling). Daar onderwijst Hij in de synagoge, waar de mensen diep onder de indruk zijn van zijn lessen. Ook geneest Jezus de zieken die bij Hem gebracht worden. Als Hij zich terugtrekt, dan gaan de mensen Hem zoeken:
Bij het aanbreken van de dag vertrok Hij [Jezus] en ging naar een eenzame plaats. De mensen gingen Hem zoeken, en toen ze Hem gevonden hadden probeerden ze Hem ervan te weerhouden bij hen weg te gaan. Maar Hij zei tegen hen: ‘Ook in de andere steden moet Ik het goede nieuws over het koninkrijk van God brengen, want daarvoor ben Ik gezonden.’ En Hij maakte dat goede nieuws bekend in de synagogen van Judea. (Lucas 4:42-44).
Jezus weigert om in Kafarnaüm te blijven, met als reden: hij is gezonden om het goede nieuws over het koninkrijk van God te brengen. Dat is de reden dat Hij spreekt in de synagogen van Judea. Jezus moet aan heel het volk vertellen over dit koninkrijk. In dit stukje gaan we dieper in op de vraag: hoe zit het met het koninkrijk van God? Wie is de koning, en waar is Zijn rijk?

Ook in de andere steden moet Ik het goede nieuws over het koninkrijk van God brengen

God, de (onzichtbare) Koning
Wij wonen in het Koninkrijk der Nederlanden. Bij een koninkrijk hoort een koning(in). Zonder vorst(in) geen koninkrijk! Wanneer Jezus spreekt over het koninkrijk van God, dan moet er dus een koning zijn. En het is duidelijk: die koning, dat is God.
Het idee van God als koning over het Joodse volk en over heel de aarde was niet nieuw voor de Joden. In een aantal Psalmen wordt de HEER bezongen als koning over de aarde (o.a. Psalm 47, 93, 97 en 103). Daarnaast presenteert God Zich in de geschiedenis van Israël als koning over Zijn volk. Wanneer het Joodse volk om een koning vraagt (1 Samuël 8 e.v.), dan krijgen ze koning Saul. God had deze vraag al voorzien, en in Deuteronomium 17 regels gegeven voor een regering door een aardse koning.  Maar Samuël verwijt het volk, net zoals God (1 Samuël 10:17-19) dat ze God als koning hebben verworpen in ruil voor een aardse koning.
Maar toen u zag dat koning Nachas van Ammon u aanviel, zei u tegen mij: “Nee, we willen een koning!” En dat terwijl toch de HEER, uw God, uw koning is. Welnu, hier is de koning die u gekozen hebt, de koning waar u om hebt gevraagd; de HEER heeft u een koning gegeven. Als u de HEER dan maar ontzag en toewijding blijft tonen, Hem blijft gehoorzamen en u niet verzet tegen zijn bevelen! Als u en de koning die over u is aangesteld de HEER, uw God, dan maar trouw blijven. (1 Samuël 12:12-14).

Het koningschap van God in het Oude Testament is wat abstract. God is koning over de hele aarde- dat staat vast – maar het zijn aardse koningen die schijnbaar regeren. Af en toe grijpt God zichtbaar in met een teken of wonder. Meestal is het de koning als ‘gezalfde van de Heer’ die het volk Israël moet leiden in afhankelijkheid van God. Wie de Bijbelboeken Koningen en Kronieken kent, weet hoe weinig dit vaak zichtbaar was. 

De aardse koning faalde vaak om het goede voorbeeld te geven en was daarmee geen beeld van het koningschap van God. Daarnaast worstelde Israël met nog een probleem: de ‘onzichtbaarheid’ van God. Alle volken om hen heen hadden godenbeelden, tastbare en zichtbare ‘goden’. Maar Israël mocht geen beeld van God maken (Exodus 20:4-6). Hij is de ongeziene God. Hoe eer je Iemand die je niet kunt zien, niet kunt aanraken, niet rechtstreeks kunt verstaan? In perioden van onzekerheid en verandering zie je dat de Israëlieten zoeken naar iets wat (be)grijpbaar is. Ze willen een God die ze tastbaar kunnen vereren. Een paar voorbeelden:
 Toen het volk merkte dat Mozes lang wegbleef en maar niet van de berg af kwam, verdrongen ze zich om Aäron en eisten van hem: ‘Maak een god voor ons die voor ons uit kan gaan, want wat er gebeurd is met die Mozes, die ons uit Egypte heeft geleid, weten we niet.’ Aäron antwoordde: ‘Neem dan uw vrouwen, zonen en dochters hun gouden oorringen af en breng die bij mij.’ Hierop deden alle Israëlieten zonder aarzelen hun gouden oorringen af en gaven die aan Aäron. Alles wat ze hem brachten smolt hij om en hij goot er een beeld van in de vorm van een stierkalf. Het volk riep uit: ‘Israël, dit is je god, die je uit Egypte heeft geleid!’ Toen Aäron zag wat er gebeurde, bouwde hij een altaar voor het beeld en kondigde hij aan dat er de volgende dag een feest voor de HEER zou zijn. (Exodus 32:1-5)

Het volk riep uit: ‘Israël, dit is je god, die je uit Egypte heeft geleid!’

Na rijp beraad besloot hij [koning Jerobeam] om twee gouden beelden te laten maken in de vorm van een stierkalf. Daarop zei hij tegen het volk: ‘U bent nu vaak genoeg op bedevaart naar Jeruzalem gegaan! Israël, dit is uw god, die u uit Egypte heeft geleid.’ Het ene beeld liet hij in Betel plaatsen, en het andere in Dan, waar het door de Israëlieten in optocht naartoe werd gebracht. Zo verviel het volk tot zonde. (1 Koningen 12:28-30)

Als het volk en Jerobeam zeggen: Israël, dit is je god, die je uit Egypte heeft geleid, dan bedoelen ze niet dat God een het gouden kalf is. Het beeld is een avatar van God, een symbool van kracht. Aäron roept een feest uit voor de HEER, maar dat feest is gericht op het gouden kalf. Al is het feest ‘voor de HEER’, ze halen God omlaag. God wordt hanteerbaar, tastbaar: mensen kunnen met hun godenbeeld doen wat ze willen.
Jerobeam gaat nog een stap verder: het beeld van god wordt een middel om politiek te bedrijven, om ervoor te zorgen dat mensen niet naar de tempel in Jeruzalem gaan. Wie een beeld van God maakt, heeft Zijn koningschap niet begrepen. God wil geëerd worden om wie Hij is, niet op basis van onze voorstelling van Hem. Wij maken geen gouden beeld meer van God, maar onze ideeën en voorstellingen over God kunnen er mijlenver naast zitten. Ooit las ik de uitspraak: ‘vertel mij over de God waar je niet in gelooft. Misschien geloof ik ook niet in Hem’. In ons denken en handelen maken we soms van God een karikatuur. Sommigen zien God als een boze, oude man op een wolk die de hele wereld haat. Anderen zien God als een soort Sinterklaas: ‘je zegt een paar gebeden, en God geeft je wat je wilt.’
Als je dit soort beelden maakt, dan is God geen koning meer. Wie Hij is en wat Hij moet doen is dan afhankelijk van ons. Onze aanbidding of afkeer van het godsbeeld bepaalt dan hoeveel eer de koning krijgt. Dat is niet de Koning die Jezus bekent komt maken! Jezus leert ons de Vader kennen, zoals Hij de Vader kent. In Jezus’ leer en leven toont God Zich als de ware Koning.

Waar is het koninkrijk van God?
Een volgend probleem is dat het koninkrijk van God niet fysiek zichtbaar is. De grenzen van het koninkrijk der Nederlanden kun je opzoeken in een atlas, of op Google Earth. Je kunt bij Vaals op het Drielandenpunt staan en zeggen: ik stap nu over de grens. Ik ga van Nederland in één stap naar Duitsland en dan naar België. Geen twijfel mogelijk. Maar waar bevindt zich het koninkrijk van God? God is koning over de hele aarde, maar waar en/of wat is het koninkrijk van God?

De oudste teksten van het Nieuwe Testament zijn geschreven in het Koinè (Grieks), en het woord voor koninkrijk is basileia. Eén van de vertalingen van basileia is ‘fysiek koninkrijk’, een land waarover een koning regeert [3]. (Basileia kan ook worden vertaald met ‘de autoriteit om te regeren’ of ‘koninklijke macht en waardigheid’, al is dat minder gebruikelijk). Maar Jezus sprak (waarschijnlijk) Aramees, en het woord dat Hij gebruikte voor koninkrijk is malkut. Dit heeft een andere betekenis dan ‘fysiek koninkrijk’. 
Malkut verwijst niet naar een geografisch gebied of rijk en ook niet naar de mensen die het rijk bewonen. Malkut verwijst eerder naar de activiteit van de koning zelf, zijn uitoefening van soevereine macht. Als je uitgaat van het woord malkut, dan kan ‘het koninkrijk van God’ ook worden weergegeven als ‘de soevereiniteit van God’ of ‘de koninklijke macht van God’. Daarmee is het koninkrijk van God de plaats waar Gods wil wordt gedaan, het gebied waarover God regeert. De grenzen van dit koninkrijk worden niet bepaald door de atlas, maar door de erkenning van God als Heer [4].

Dit lijkt een cirkelredenatie: God is koning. Een koning regeert over een koninkrijk. Het koninkrijk van God is daar waar God regeert. Zonder de zonde zou dit inderdaad een cirkelredenering zijn. In de tuin van Eden was de mens gelukkig in gehoorzaamheid aan God, de Koning. God regeerde daar. Maar toen de mens ervoor koos om ‘als God te zijn’ (Genesis 3) was dat een daad van rebellie, van ongehoorzaamheid. God bleef koning, maar Zijn heerschappij werd niet langer door de mens erkend. Er komt een nieuwe machthebber in beeld.  Paulus noemt Satan ‘de god van deze wereld’ (2 Korintiërs 4:4).

Als Satan de god van deze wereld is, dan leven alle mensen bij hun geboorte in het koninkrijk van Satan. Dit koninkrijk is het tegenovergestelde van Gods koninkrijk.  Satan kan God niet Zijn koninklijke macht ontnemen. Maar de duivel kan wel – binnen de door God gestelde grenzen – doen wat hij wil. 

De duivel is de overste van deze wereld. Dit heeft de Heer Jezus Zelf gezegd. De wereld staat dus onder zijn heerschappij. God heeft hem niet tot overste van deze wereld gemaakt. Nee, de wereld heeft zich van God, onder Wiens gelukkige heerschappij zij zich bevond, losgescheurd, en zich zó aan de satan onderworpen.
[5]

Het koninkrijk van Satan is aanwezig op de aarde. En dan komt Jezus met kracht in het koninkrijk van Satan om over een ander koninkrijk te getuigen.
Nadat Johannes gevangengenomen was, ging Jezus naar Galilea, waar Hij Gods goede nieuws verkondigde. Dit was wat Hij zei: ‘De tijd is aangebroken, het koninkrijk van God is nabij: kom tot inkeer en geloof dit goede nieuws.’ (Marcus 1:14-15)

Samenvatting: Jezus kwam om te getuigen over het koninkrijk van God. Dat God koning is, wordt door de Bijbel bevestigd. Maar voor mensen is het lastig om te zien en te erkennen dat God onze koning is. God is onzichtbaar en Zijn koninkrijk is niet aan te wijzen. Daarnaast worden we geboren in een ander koninkrijk, dat van Satan. Jezus staat op in Satans’ koninkrijk en brengt daarin het goede nieuws van het koninkrijk van God.

Volgende week kijken we waarom het koninkrijk van God goed nieuws is. Dan gaan we dit gedeelte ook toepassen op het jaarthema: hoe leef je als Jezus in het verkondigen van het koninkrijk.

De Bijbelteksten in deze blog zijn ontleend aan de NBV21 © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2021, tenzij anders aangegeven.

Voetnoten

[3]  Blue Letter Bible. 2024. “G932 – basileia – Strong’s Greek Lexicon (kjv)”. <https://www.blueletterbible.org/lexicon/g932/kjv/tr/0-1/> . Bezocht: 14 februari 2024
[4] Encyclopædia Britannica. 2018. “Kingdom of God | Christianity.”  <https://www.britannica.com/topic/Kingdom-of-God> . Bezocht: 14 februari 2024
[5] Voorhoeve, HC.  September 2015. “De overste van deze wereld.” <https://www.debijbelvoorjou.nl/wp-content/uploads/2015/09/De-overste-van-deze-wereld-HC-Voorhoeve.pdf>.Bezocht: 15 februari 2024