Weet je hoeveel werk het is om vanuit een eigen woning te verhuizen? Ik kom er elke dag meer achter.
In de drukte kom ik niet aan bloggen toe. Daarom staat de blog tijdelijk op Pauze, tot de verhuizing voorbij is.
Categorie: Geen categorie
Voor God leven ze allen
Kennissen van ons hebben hun baby verloren. Ze heeft tweeënhalve dag geleefd. Zo’n bericht doet pijn. Het roept bij mij ook direct herinneringen op aan januari 1995: de maand waarin onze zoon Ruben is geboren en overleden.
Toen in januari 2013 de zus van een collega haar baby verloor, schreef ik onderstaand stukje. Dat telt nog steeds. De geciteerde tekst is Lukas 20:37 – 38 uit de NBG-vertaling 1951.
“Vlak voor de kerstvakantie werd ik er weer keihard mee geconfronteerd dat baby’s dood kunnen gaan. De zus van een collega is met 31 weken bevallen van een tweeling. De jongen is gezond, het meisje is kort na de bevalling overleden. Zo’n bericht doet pijn. In de eerste plaats omdat het verschrikkelijk is voor de zus en zwager van mijn collega en voor iedereen die dicht bij hen staat. Maar zo’n bericht krast ook over het ‘litteken’ dat Rubens dood heeft achtergelaten.
De weken na dit bericht kwam er steeds een tekst terug in mijn gedachte: ‘Voor God leven ze allen’. Ik moest even zoeken, maar dankzij biblija.net kon ik de tekst vrij snel plaatsen:
“Maar dat de doden opgewekt worden, heeft ook Mozes bij de braamstruik aangeduid, waar hij de Here noemt de God van Abraham en de God van Isaak en de God van Jakob. Hij is niet een God van doden, maar van levenden, want voor Hem leven zij allen.”
Deze tekst is een uitspraak van Jezus. En daarmee staat het voor mij vast dat deze uitspraak waar is. Voor God leven allen die in Hem gestorven zijn. Niet alleen maar later, op de nieuwe aarde, maar ook nu. Alleen: wat heb ik aan deze tekst? Daar heb ik een poos over lopen nadenken; de eerste alinea’s van dit bericht heb ik begin januari al geschreven.
‘Voor God leven ze allen’. Dat brengt Ruben niet terug en ook het nichtje van mijn collega niet. Wij missen ze. Zolang we op deze aarde leven, zal de dood ons treffen en lijden we pijn.
Maar:
– We zijn onze geliefde niet kwijt, want voor God leven ze. We weten waar onze geliefden zijn en dat ze gelukkig zijn. We weten alleen niet wanneer we elkaar weer zullen zien.
– Vanaf het eerste moment van ons bestaan kent God ons en dat houdt niet op! Dood is niet dood. Vanaf het moment dat we ontstaan leven we voor Hem. Dat geeft troost en zekerheid. Niemand is zo groot dat God hem niet kan vasthouden; niemand is zo klein dat God hem niet kan zien.
– De Vader van Ruben is ook mijn Vader. En net zoals mijn kinderen hier erop kunnen vertrouwen dat hun vader hier voor hen zorgt, zo weet ik dat onze Vader voor ons zorgt. Wat ik voel, volgt lang niet altijd wat ik weet. Maar wat mijn Vader besluit, zal uiteindelijk het juiste blijken te zijn.
(Dat kan fatalistisch klinken, maar zo bedoel ik dat niet. Als aardse vader verbied je een kind om met lucifers te spelen, en als het kind niet luistert, dan krijgt het straf. Op dat moment kan het kind heel boos zijn op de vader, want die bederft het plezier en straft. Wanneer het kind ouder geworden is, dan begrijpt het waarom lucifers verboden waren.
Niet dat ik zeg dat het overlijden van een kind een straf is. Alleen: als ik terug kijk, dan zie ik al hoe Rubens dood mij beïnvloed heeft, deels ten goede. En mogelijk zal er nog meer goeds uit voortkomen.)
Ik verlang naar het moment dat Jezus terugkomt. In de eerste plaats omdat Jezus komt. Dan zie ik mijn Koning, dan begint het Koninkrijk op aarde, dan zal er niemand meer treuren of een baby hoeven te begraven. Maar ik verheug me ook, want als Jezus komt, dan begint een grote reünie. “
God zien in de crisis (slot)
Jacob zag God. Mozes zag God. Hoe zit het met ons? Hebben wij een kans om God te zien? Of staan we er in een crisis alleen voor? Jezus’ leerlingen hadden die vraag ook, in hun grootste crisis. Hoe moeten ze verder zonder Jezus?
Toon ons de Vader
Vlak voor Zijn dood houdt Jezus een lange rede voor zijn leerlingen. Met alles wat Hij zegt, zakt hen de moed dieper in de schoenen. Ze hoopten dat Jezus Israël zou verlossen van de Romeinen. Maar daar zegt Hij niets over. Jezus spreekt over doodgaan, lijden, weggaan en hen achterlaten.
Wees niet ongerust, maar vertrouw op God en op Mij. In het huis van mijn Vader zijn veel kamers; zou Ik anders gezegd hebben dat Ik een plaats voor jullie gereed zal maken? Wanneer Ik een plaats voor jullie gereedgemaakt heb, kom Ik terug. Dan zal Ik jullie met me meenemen, en dan zullen jullie zijn waar Ik ben. Jullie kennen de weg naar waar Ik heen ga.’ Toen zei Tomas: ‘Wij weten niet eens waar U naartoe gaat, Heer, hoe zouden we dan de weg daarheen kunnen weten?’ Jezus zei: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand kan bij de Vader komen dan door Mij.
Als jullie Mij kennen zullen jullie ook mijn Vader kennen, en vanaf nu kennen jullie Hem, want jullie hebben Hem zelf gezien.’ Daarop zei Filippus: ‘Laat ons de Vader zien, Heer, meer verlangen we niet.’ Jezus zei: ‘Ik ben nu al zo lang bij jullie, en nog ken je Me niet, Filippus? Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien. Waarom vraag je dan om de Vader te mogen zien? Geloof je niet dat Ik in de Vader ben en dat de Vader in Mij is? Ik spreek niet namens mezelf als Ik tegen jullie spreek, maar de Vader, die in Mij blijft, doet zijn werk door Mij. Geloof Me: Ik ben in de Vader en de Vader is in Mij. Als je Mij niet gelooft, geloof het dan om wat Hij doet. (Johannes 14: 1-11)
Filippus wil zekerheid. Hij heeft de afgelopen drie jaar heel veel gezien. Hij heeft de lessen van Jezus gehoord. Maar de uitspraak dat ze de Vader hebben gezien, die landt niet. Filippus kent de verhalen, hoe Jajob, Mozes en Jesaja iets van God hebben gezien. Als hij – en de andere discipelen – dat nu ook eens kregen. Dat zou een enorme troost, een grote zekerheid zijn. Dat kan Jezus toch wel doen, nu het zo moeilijk is? Ook tegenwoordig hebben christenen dat idee: als ik God maar kon zien, dan was alles goed. Dan twijfel ik niet meer, dan ben ik niet meer bang. Jakob zag God en werd gezegend. Mozes zag God en zijn gezicht straalde. Jesaja zag God en kreeg een roeping als profeet. Nu ik nog! Als ik God zie, dan…
Paul Wilbur heeft een lied met die strekking gemaakt1. Het refrein hiervan is:
Show me your face, Lord
Show me your face
And then gird up my legs, I might stand in this holy place
Show me your face, Lord
Your power and your grace
I will make it to the end, if I could just see your face
Hij roept het uit: Als ik maar Uw gezicht kon zien, dan zou ik het volhouden, tot aan het einde. Zo ziet Filippus het ook. Jezus vraagt wel heel veel, hij heeft een duwtje in de rug nodig om vol te houden. Zoveel vraagt hij toch niet?
Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien
Jezus antwoord is niet wat Filippus verwachtte: ‘Ik ben nu al zo lang bij jullie, en nog ken je Me niet, Filippus? Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien. Waarom vraag je dan om de Vader te mogen zien? ‘ Jakob zag God maar één keer. Mozes ontmoette God geregeld in de tent van de samenkomst, maar hij zag Gods gezicht maar één keer. Maar Jezus’ leerlingen hebben het veel beter: zij zien de Vader iedere dag! Hoe dan? Omdat ze Jezus zien.
Jezus is het beeld van God, de onzichtbare2. Jezus en de Vader zijn zo één, dat je ze niet los van elkaar kunt kennen. Wie Jezus kent, kent ook de Vader. Wie ziet wat Jezus doet, weet ook wat God doet. En andersom: wie weet hoe God is, weet wat hij van Jezus kan verwachten.
Filippus vraagt niet teveel, hij vraagt te weinig van Jezus. Fillipus wil een eenmalige ervaring, een knallende ontmoeting met God om op te kunnen teren. Een ontmoeting van aangezicht to aangezicht (face to face) met God heeft altijd een effect. Soms leidt het tot een blijvende verandering. Maar de diepgaande ervaring, het gevoel van intense verwondering, dat slijt. Jakob kreeg een nieuwe naam: Israël. En na de ontmoeting met God zie je hem niet meer liegen en bedriegen. Hij is veranderd. Maar hij is niet perfect. Jakob trekt twee van zijn zonen voor, hij maakt fouten als vader.
Mozes’ gezicht straalt, mensen erkennen hem als leider. Eventjes. Al snel heeft Mozes weer de oude problemen, en hij mag door zijn zonde het beloofde land niet in.
Jezus geeft meer
Filippus zag Jezus. Niet eenmalig, maar dagelijks. En daarmee zag hij elke dag God de Vader.
Jezus is in de hemel. Wij zien Hem niet zoals Filippus Jezus zag. En toch is Hij er. Jezus is bij ons in de Bijbel, die steeds naar Hem wijst. Jezus is bij ons door de Heilige Geest, die alle gelovigen van Hem krijgen. Jezus woont in ons.
Wij hoeven in een crisis niet te hopen dat we God één keer zullen zien. Wij zien Jezus.
De Bijbelteksten in dit blog zijn ontleend aan de NBV21 © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2021, tenzij anders aangegeven.
God zien in de crisis (2)
In het vorige stuk keken we hoe Mozes midden in de crisis God wilde zien. God gaf hem wat hij vroeg. Nu kun je denken: God ging met Mozes om als een vriend. Daarom luisterde God en deed Hij wat Mozes vroeg. Maar wat als je weet dat je niet zo heel dicht bij God leeft? Wat als je dan God wilt zien?
De man die alles zelf regelt
Jakob verwacht een crisis. Zijn broer Esau komt met een klein leger zijn kant op. Jakob weet: ik heb Esau in het verleden bedrogen. Hij heeft Esau de zegen voor de oudste zoon (het eerstgeboorterecht) afgetroggeld voor een kommetje linzen. Later heeft hij zich verkleed als Esau om deze zegen te stelen. Nu komt Esau vast wraak nemen. Voor de eerste keer in zijn leven weet Jakob niet wat hij moet doen.
Jakob is een meester in het zelf oplossen van problemen. Ook wanneer God hem heeft verteld dat Jakob er niet alleen voor staat, dat God bij hem is, dan nog zorgt Jakob er wel voor dat dingen gaan zoals hij wil. Niet alleen met de zegen van zijn vader. Wanneer zijn oom Laban -ook een grote bedrieger- Jakob wil benadelen, dan neemt Jakob zijn maatregelen. Niet door naar God te gaan, maar door te knoeien met stokjes. Laban belooft aan Jakob alle gespikkelde en gevlekte dieren die geboren worden. Daarna zorgt hij ervoor dat Jakobs kudde geen enkel gespikkeld of gevlekt dier heeft, zodat er weinig kans is op jongen met spikkels. Wat doet Jakob?
Jakob brak jonge takken van populieren, amandelbomen en platanen en schilde ze zo dat het wit van de takken in strepen bloot kwam. Die afgeschilde takken legde hij in de drinkbakken. Wanneer de geiten kwamen drinken, werden de wijfjes, die tegenover de bokken stonden, namelijk bronstig. Als ze bij de takken gepaard hadden, wierpen ze gestreepte, gespikkelde en gevlekte jongen. De schapen zette Jakob apart en hij zorgde ervoor dat hun koppen bij het paren gericht waren naar de dieren van Laban die gestreept of zwart waren. Zo vormde hij zijn eigen kudden, die hij gescheiden hield van Labans vee. Steeds als de sterke geiten bronstig werden, legde Jakob de takken vlak voor hun ogen in de drinkbak, zodat ze bij de takken zouden paren. Maar was het zwak vee, dan gebruikte hij de takken niet. Zo kreeg Laban de zwakke dieren en Jakob de sterke. (Genesis 30: 37-42)
Wat Jakob doet is op z’n best bijgelovig en op z’n slechtst een vorm van toverij. Het heeft in elk geval niets te maken met een vertrouwen op God. Terwijl Jakob van God Zelf de volgende belofte gekregen had:
Ook zag hij de HEER bij zich staan, die zei: ‘Ik ben de HEER, de God van je voorvader Abraham en de God van Isaak. Het land waarop je nu ligt te slapen zal Ik aan jou en je nakomelingen geven. Je zult zo veel nakomelingen krijgen als er stof op de aarde is; je gebied zal zich uitbreiden naar het westen en het oosten, naar het noorden en het zuiden. In jou en je nakomelingen zullen alle volken op aarde gezegend worden. Ikzelf sta je terzijde, Ik zal je overal beschermen, waar je ook heen gaat, en Ik zal je naar dit land terugbrengen; Ik zal je niet alleen laten tot Ik gedaan heb wat Ik je heb beloofd.’ (Genesis 28:13-15)
Maar Jakob heeft die belofte van God ‘niet nodig’. Hij regelt zijn eigen zaakjes wel.
Met lege handen
Deze keer is het mislukt. Jakob had boden naar Esau gestuurd om bij daar te slijmen, maar het resultaat is niet wat hij verwachtte.
Toen de boden bij Jakob terugkwamen, meldden ze hem: ‘We zijn bij uw broer Esau geweest, en hij komt u tegemoet, met vierhonderd man.’
Jakob schrok hevig, het angstzweet brak hem uit. Daarom verdeelde hij zijn mensen over twee kampen, evenals zijn schapen en geiten en zijn runderen en kamelen. Als Esau op het ene kamp afkomt en daar alles doodt, dacht hij, kan het andere kamp tenminste nog ontkomen. En hij bad: ‘God van mijn voorvader Abraham, God van mijn vader Isaak, HEER, die tegen mij gezegd heeft: “Ga terug naar je land, naar je familie, Ik zal jou voorspoed geven” – ik ben alle weldaden en al de trouw die U aan mij, uw dienaar, bewezen hebt niet waard. Met alleen mijn stok ben ik indertijd de Jordaan hier overgestoken, en nu kan ik mijn mensen zelfs over twee kampen verdelen. Ik smeek U, red mij uit de handen van Esau, mijn broer, ik vrees dat hij ons zal aanvallen en mij en iedereen zal doden, ook de kinderen en hun moeders. U hebt immers zelf gezegd: “Ik zal jou grote voorspoed geven en zo veel nakomelingen als er zand is bij de zee – niet te tellen zullen ze zijn.”’ (Genesis 32:7-13).
Nog steeds doet Jakob waarin hij het beste is: hij verzint een oplossing. Hij splitst zijn bezittingen, zodat een deel aan Esau kan ontkomen. Een echte oplossing is het niet. Pas dan, als Jakob door al zijn mogelijkheden heen is, doet hij wat hij altijd had moeten doen: hij bidt. Niet dat hij de twee kampen weer samenvoegt. En hij stuurt cadeaus naar Esau, misschien dat hij zijn probleem toch nog zelf op kan lossen. Midden in de crisis blijft Jakob van twee walletjes eten. Een beetje van zichzelf en een beetje van God. Wie weet wat hem zal helpen. Misschien komt God wel in actie.
God als een soort ‘plan B’. Wat is Jakob herkenbaar menselijk. Je hoort hem denken: ik heb alles gedaan wat ik kan verzinnen. Laat ik nu ook nog God om hulp vragen. Baat het niet, dan schaadt het niet. Wie weet komt God in actie. Je kunt nooit weten.
God komt in actie (op een wonderlijke manier).
Het was nog nacht toen Jakob opstond en de Jabbok overstak op een doorwaadbare plaats, samen met zijn beide vrouwen, zijn twee bijvrouwen en zijn elf zonen. Nadat hij hen over de rivier had geholpen, bracht hij ook al zijn bezittingen naar de overkant. Maar zelf bleef hij achter, helemaal alleen, en er worstelde iemand met hem totdat de dag aanbrak. Toen de ander zag dat hij het niet van hem kon winnen, raakte hij Jakobs heup aan, en daardoor raakte Jakobs heup tijdens die worsteling ontwricht. Toen zei de ander: ‘Laat mij gaan, het wordt al dag.’ Maar Jakob zei: ‘Ik laat u niet gaan tenzij u mij zegent.’
De ander vroeg: ‘Hoe luidt je naam?’ ‘Jakob,’ antwoordde hij. Daarop zei hij: ‘Voortaan zal je naam niet Jakob zijn maar Israël, want je hebt met God en mensen gestreden en je hebt gewonnen.’ Jakob vroeg: ‘Zeg me toch uw naam.’ Maar hij kreeg ten antwoord: ‘Waarom vraag je naar mijn naam?’ Toen zegende die ander hem daar. Jakob noemde die plaats Peniël, ‘want,’ zei hij, ‘ik heb oog in oog gestaan met God en toch is mijn leven gered.’ Zodra hij bij Penuel was overgestoken, ging de zon over hem op. Jakob liep mank. (Genesis 32:23-32)
God komt en worstelt met Jacob. Wat Jakob ook verwacht had, dat niet. Het is wonderlijk: Jakob herinnert God aan Zijn beloften. Op basis van die beloften verwacht hij dat God zal doen wat Jakob wil. Maar in plaats daarvan komt God met hem vechten. Nog wonderlijker: God kan niet winnen van Jakob. Beter gezegd: God wil niet van Jakob winnen. Dit is het keerpunt in Jakobs leven. Hij moet kiezen. Wil hij met of zonder God verder gaan? Wil hij alles zelf oplossen of op God vertrouwen? Natuurlijk had God van Jakob kunnen winnen. Net zo eenvoudig als Hij de heup van Jakob kon ontwrichten had Hij hem in het stof kunnen gooien. Maar dan had Jakob nooit geleerd dat het om zíjn keuze gaat. Dan had hij gebogen uit angst. Dat is niet het doel van deze ontmoeting. Jakob moet kiezen: alleen doorgaan, of achter de Here aan.
Die keuze is er pas, nadat God zijn liefde, Zijn nabijheid, al Zijn goedheid heeft laten zien. Al Zijn goedheid laten zien? God vocht met Jakob!
Ja, hij worstelt met God. Midden in de crisis komt hij God tegen, en zichzelf. Reken maar dat het een worsteling voor Jakob is geweest. Hij moest zijn hele leven onder ogen zien: zijn keuzes, zijn ‘slimheid’, zijn leugens. Hij wordt geconfronteerd met alle ellende die hij heeft veroorzaakt. En al die tijd kan hij niets doen. God worstelt met hem, Jakob kan niet winnen. Hij had kunnen weglopen. Hij had kunnen zeggen: ‘God, ik red me wel.’ Dat doet hij niet. Hij maakt de worsteling af, totdat God hem zegent.
Mozes en Jakob, allebei zagen ze God. Mozes in alle rust, met God die hem vriendelijk, zegenend voorbij ging. Jakob met strijd en zorgen, worstelend en gehavend. De overeenkomst is: in de crisis zochten ze God. Ze lieten Hem niet gaan. Beiden gingen niet weg, totdat God hen had gezegend.
Misschien zit jij in een crisis die je zelf hebt veroorzaakt. Misschien worstel je met God: waarom moet het allemaal zo lopen? Weet dit: net als Jakob kun je een keuze maken. Of je lost het zelf wel op, waarbij je verliest. Of je worstelt met God, totdat Hij je zegent.
De Bijbelteksten in dit blog zijn ontleend aan de NBV21 © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2021, tenzij anders aangegeven.
God zien in de crisis (1)
Het begon zo mooi. Israël is vrij. De farao en zijn leger zijn verdronken in de Rode zee. God heeft zijn volk naar Zijn berg gebracht. Ze krijgen eerlijke wetten, God Zelf sluit een verbond met Israël.
En in een paar hoofdstukken gaat het helemaal mis. Mozes blijft ‘te lang’ weg. Het volk Israël maakt een gouden kalf en verlaat God. Drieduizend mensen worden gedood vanwege deze zonde. En alsof dat nog niet genoeg is: God wil niet langer met het volk meegaan. Het verbond is beschadigd.
De HEER zei tegen Mozes: ‘Vertrek van hier, met het volk dat je uit Egypte hebt weggeleid, en ga naar het land waarvan Ik Abraham, Isaak en Jakob onder ede heb beloofd dat Ik het aan hun nakomelingen zou geven, een land dat overvloeit van melk en honing. Ik zal een engel voor je uit sturen en Ik zal de Kanaänieten, de Amorieten, Hethieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jebusieten verdrijven. Maar Ik trek niet met jullie mee, want jullie zijn een onhandelbaar volk en Ik zou jullie daarom onderweg kunnen doden. (Exodus 33: 1-3)
Misschien denk je: had ik maar een engel die mij de weg wijst. Daar is zelfs een televisieserie met 9 seizoenen van gemaakt: Touched by an Angel. Zou het niet geweldig zijn, een engel van God die je vertelt wat je moet doen?
Mozes vindt het helemaal niet geweldig! Mozes zoekt niet alleen naar Gods leiding, hij zoekt naar een herstel van het verbond. Als God alleen maar een boodschapper stuurt, dan is de verhouding tussen Israël en God nog steeds verstoord. Mozes onderhandelt met God, hij wil dat God Zélf meegaat.
Mozes zei tegen de HEER: ‘U draagt mij wel op het volk verder te laten trekken, maar U hebt mij niet laten weten wie U met mij mee zult sturen, terwijl U toch gezegd hebt: “Jou heb Ik uitgekozen, jou ben Ik goedgezind.” Als dat werkelijk zo is, laat mij dan weten wat uw plannen zijn. Dan leer ik U kennen en weet ik zeker dat U mij goedgezind bent. Vergeet toch niet dat deze mensen uw volk zijn.’ De HEER antwoordde: ‘Moet Ik dan zelf meegaan om je gerust te stellen?’
Mozes zei: ‘Als U niet zelf meegaat, laat ons dan niet verder trekken. Hoe zou moeten blijken dat U mij goedgezind bent, mij en ook uw volk, tenzij U met ons meegaat? Alleen dan nemen wij immers een bijzondere plaats in onder de volken die de aarde bewonen.’ De HEER zei tegen Mozes: ‘Ik verzeker je dat Ik zal doen wat je vraagt, want Ik ben je goedgezind en Ik heb je uitgekozen.’ (Exodus 33: 12 -17)
Wat krijgt Mozes veel voor elkaar. Eén gebed, vanuit het hart en gericht op Gods eer, en God gaat weer met het volk mee. Als de machtigste partij herstelt God het verbond. Israël is weer Gods volk. Mozes is hier een beeld van Jezus: hij is een middelaar. Waar de mensen van wie Mozes houdt het helemaal hebben verpest, daar kan Mozes voor God staan. Hij bidt niet voor zichzelf, maar om vergeving en herstel. En God verhoort hem. De weg naar God is weer open, God gaat verder met de mensen die Hij uitgekozen heeft.
Veel onderhandelaars zouden nu denken: ‘prijst God, het doel is bereikt. De Almachtige blijft bij ons, juist in de zwaarste omstandigheden.’
Mozes is nog niet tevreden, hij vraagt meer.
Laat mij toch uw majesteit zien,’ zei Mozes. Hij antwoordde: ‘Ik zal in mijn volle luister voor je langs gaan en in jouw bijzijn de naam HEER uitroepen: Ik schenk genade aan wie Ik genade wil schenken, en Ik ben barmhartig voor wie Ik barmhartig wil zijn. Maar,’ zei Hij, ‘mijn gezicht zul je niet kunnen zien, want geen mens kan Mij zien en in leven blijven.’ (Exodus 33: 18-20)
Mozes kende God al, maar eerder vroeg hij: laat mij dan weten wat uw plannen zijn. Dan leer ik U kennen en weet ik zeker dat U mij goedgezind bent. Daarom wil Mozes Gods majesteit zien. Het is crisis. Het voortbestaan van Israël staat op het spel. Ze hadden het bijna zonder Gods nabijheid moeten doen. In deze situatie heeft Mozes één wens: Gods majesteit zien. Niet uit nieuwsgierigheid, maar vanuit verlangen. Als God zich laat zien, dan is Hij zeker genadig.
Wij kennen de symboliek van een verbondssluiting niet meer, zoals de Israëlieten die kenden. Als er een verbond gesloten werd, dan moest de zwakkere partij komen opdraven. Zij moesten de sterkere partij eer bewijzen en trouw beloven. De sterkere partij kon een boodschapper (zelfde woord als engel) sturen. Of hij kwam zelf. Als de sterke partij zelf kwam, dan was dat vaak om beloften te doen, om genade te tonen. Dat is wat Mozes hier vraagt: laat mij uw majesteit zien, laat uzelf zien zodat ik weet dat U ons genade toont.
De Herziene Statenvertaling heeft deze betekenis beter meegepakt, door vers 19 als volgt te vertalen: Maar Hij zei: Ík zal al Mijn goedheid bij u voorbij laten komen, en in uw aanwezigheid zal Ik de Naam van de HEERE uitroepen. God laat zijn goedheid zien, wanneer hij Mozes’ gebed beantwoordt. Daarmee belooft Hij Zijn zeken aan de zwakkere partij, aan Zijn volk.
Mozes weet: hoe bont Israël het ook heeft gemaakt, God is genadig. Hij wil Zijn majesteit laten zien. Juist in de crisis durft Mozes te vragen. Juist in de crisis vecht Mozes om God te herinneren aan Zijn beloften, Zijn verbond. God antwoordt: Hij laat Zijn majesteit zien, Hij is genadig.
Weet jij, net zoals Mozes, waar je heen moet in een crisis? Kijk je naar de omstandigheden, naar jezelf? Of vraag je God of Hij Zijn majesteit wil laten zien?
De Bijbelteksten in dit blog zijn ontleend aan de NBV21 © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2021, tenzij anders aangegeven.
Hoe stevig staat jouw huis?
In 2011 was ik met mijn gezin op vakantie in Indonesië. Op Oost-Java kwam ik deze borden tegen. Het eerste is een waarschuwing voor tsunami’s. Het tweede wijst de weg naar een huis om in te schuilen, als er een tsunami komt.


Dit is zinvol. Bij een eerdere tsunami op Java zijn de meeste mensen overleden omdat ze werden geraakt door een meegesleurde boom of auto, niet door de tsunami zelf. In een stevig gebouw ben je veiliger dan buiten.
Het is een goed idee om mensen te waarschuwen voor gevaar, en nog beter om een uitweg te bieden. Alleen…dan moet de oplossing wel geschikt zijn. Weet je hoe het gebouw waar dit bord heen leidde eruit zag? Zo:

De kwaliteit van het huis doet er toe. Het kan letterlijk het verschil tussen leven en dood zijn. Jezus vergelijkt mensen die naar Hem luisteren met mensen die een huis bouwen. Een huis dat getroffen wordt door een overstroming.
Waarom roepen jullie “Heer, Heer” tegen Mij, maar doen jullie niet wat Ik zeg?
Ik zal jullie vertellen op wie degene lijkt die bij Me komt, naar mijn woorden luistert en ernaar handelt: hij lijkt op iemand die bij het bouwen van zijn huis een diep gat groef en het fundament op rotsgrond legde. Toen er een overstroming kwam, beukte het water tegen het huis, maar het stortte niet in omdat het degelijk gebouwd was. Wie wel naar mijn woorden luistert maar niet doet wat Ik zeg, lijkt op iemand die een huis bouwde zonder fundament, zodat het meteen instortte toen het water ertegen beukte en er alleen een bouwval overbleef. (Lucas 6:46-49)
Let op wat Jezus zegt: de overstroming komt bij beide huizen. Van beide bouwers wordt het huis flink door elkaar geschud. De man die zijn huis op de rots heeft gebouwd, moet na de overstroming opruimen. Misschien zelfs schade herstellen en opnieuw verven. En dat kost tijd, geld en moeite.
Op sociale media kom ik geregeld berichtjes tegen, die een variatie zijn op het volgende thema: post ‘amen’ onder dit bericht, en God geeft je alles wat je wilt. Wie ‘amen’ zegt, zal nooit meer lijden. En daaronder staan duizenden reacties: amen, amen, amen.
Maar dat is niet wat Jezus hier schetst. Het water beukt tegen het huis op de rots. Het voelt angstig en onzeker en er is schade. Toch is er na de overstroming een groot verschil met het huis zonder fundament. Het huis op de rots blijft een huis. Het huis zonder fundament is een bouwval.
Als je luistert naar wat Jezus zegt en dat doet, dan is jouw fundament in orde. Hoe bouw jij je levenshuis?
De Bijbelteksten in dit blog zijn ontleend aan de NBV21 © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2021, tenzij anders aangegeven.
Hoed je schapen, maar wil je wc’s poetsen?
Als Jezus Zijn leerlingen opdraagt om een ander niet ten val te brengen en om te vergeven, vragen ze om meer geloof. Jezus onderwijst dat het niet gaat om het krijgen van meer geloof, maar om een actief en levend geloof dat Hem volgt. De discipelen en wij moeten simpelweg onze plichten vervullen zonder extra beloning te verwachten. Deze gelijkenis benadrukt dat iedere leerling van God, met welke taak ook, gelijkwaardig is, en dat de Heilige Geest ons helpt om grote dingen te doen, zelfs met klein geloof.
Die vraag zag je vast niet aankomen. Ik denk dat de meeste mensen schapen hoeden interessanter vinden dan wc’s poetsen. Deze blog gaat over geen van beiden, en eigenlijk over allebei. Want schapenhoeden en schoonmaken, dat was allebei slavenwerk. Niets bijzonders en al helemaal niet hoogverheven. Dat eenvoudige slavenwerk, dat gebruikt Jezus als beeld wanneer de discipelen om meer geloof vragen.
Geef ons meer geloof
Tegen zijn leerlingen zei [Jezus]: ‘Het is onvermijdelijk dat er valstrikken zijn, maar wee degene die ervoor verantwoordelijk is! Het zou beter voor hem zijn als hij met een molensteen om zijn nek in zee werd geworpen dan dat hij ook maar een van deze geringe mensen ten val zou brengen. Let dus goed op jezelf!
Indien een van je broeders of zusters zondigt, spreek die dan ernstig toe; en als ze berouw hebben, vergeef hun. En als ze zevenmaal op een dag tegen je zondigen en zevenmaal naar je terugkeren en zeggen: “Ik heb berouw,” dan moet je hun vergeven.’
Toen zeiden de apostelen tegen de Heer: ‘Geef ons meer geloof!’ De Heer zei: ‘Als jullie geloof hadden als een mosterdzaadje, zouden jullie tegen die moerbeiboom zeggen: “Trek je wortels uit de grond en plant jezelf in de zee!” en hij zou jullie gehoorzamen.
Als iemand van jullie een knecht heeft die ploegt of de kudden weidt, dan zal hij, wanneer die thuiskomt van het land, toch niet tegen hem zeggen: “Kom aanliggen en eet mee”? Zal hij niet veel eerder tegen hem zeggen: “Maak iets te eten voor me klaar, doe je gordel om en bedien me terwijl ik eet en drink, en daarna kun je zelf eten en drinken”? Hij bedankt de knecht toch niet omdat die gedaan heeft wat hem is opgedragen? Hetzelfde geldt voor jullie; wanneer jullie alles gedaan hebben wat jullie is opgedragen, zeg dan: “Wij zijn maar eenvoudige knechten, we hebben enkel onze plicht gedaan.”’ (Lucas 17: 1-10)
De leerlingen van Jezus hebben heel goed door dat Hij zaken vraagt die ze moeilijk vinden. Ze mogen geen valstrik voor een ander zijn. Hoe ze handelen, mag de ander geen aanstoot geven. Als hun daden een ander tot zonde verleiden, dan zijn ze verantwoordelijk. Maar als een ander het hen moeilijk maakt, en daarna om vergeving vraagt, dan moeten ze vergeven. Iedere keer opnieuw! Hoe moeten ze dat doen? De discipelen horen wat Jezus vraagt, ze kijken naar zichzelf, en ze denken: ‘dit kunnen we nooit’. Ze vragen aan Jezus: ‘geef ons meer geloof.’ In elk geval weten de discipelen waar ze moeten zijn voor hun geloof: bij Jezus. Als Hij meer geloof geeft, dan zullen ze het te kunnen!
In Zijn antwoord maakt Jezus duidelijk dat de discipelen het verkeerd zien. Het gaat er niet om dat ze nog meer geloof krijgen, maar dat ze een levend en krachtig geloof in Hem en Zijn beloften hebben. Dat laatste is echt voldoende. Wat Jezus vraagt is niet zo spectaculair. Al zouden ze maar een geloof hebben zo ‘groot’ als een mosterdzaad, dan zou niets voor hen te moeilijk zijn. Op hun bevel zal een moerbeiboom naar de zee wandelen en zich daar planten. Zo’n moerbeiboom was totaal het tegendeel van een mosterdzaadje. Hij was heel hoog en groot en beschikte over bijzonder sterke en taaie wortels; deze was niet van z’n plaats te krijgen. Toch zou een dergelijke boom bij wijze van spreken hun bevel gehoorzamen.


Meer gehoorzaamheid in plaats van meer geloof
Daarna vertelt Jezus dat verhaal over de knecht. Wat heeft dat te maken met de vraag om meer geloof? Waarom vertelt Jezus dit?
Jezus gaat uit van de situatie van een kleine boer, die één knecht in dienst heeft. De knecht moet de akker van zijn heer te bewerken (‘ploegen’), voor het vee zorgen en eten koken. Het idee dat de boer tegen de knecht zou zeggen: ‘kom aanliggen en eet mee’ is voor de leerlingen ondenkbaar. Zo werkte het niet. Na een dag hard werken moest knecht koken en de boer bedienen. Pas daarna mocht hij zelf eten. Het is ‘onzinnig’ dat de heer zijn slaaf dankbaar moet zijn voor het maken van het eten en het bedienen.
Als Jezus zegt: ‘hij bedankt de knecht toch niet omdat die gedaan heeft wat hem is opgedragen’, dan gaat dat niet over dankjewel zeggen. Als de boer de knecht dankbaar is, dan heeft de knecht iets bijzonders gedaan. Iets waar de boer niet op hoeft te rekenen. Misschien moet de boer zelfs iets terugdoen, omdat de knecht zich zo heeft ingespannen. Daar is hier geen sprake van. De knecht moet zeggen: ‘ik ben maar een eenvoudige knecht, ik heb enkel mijn plicht gedaan.’ Eenvoudig wil zeggen dat het heel gewoon is wat de knecht deed. Iedereen zou het kunnen doen. Ploegen, voor het vee zorgen en eten koken is erg zinvol, maar niets bijzonders.
Met deze gelijkenis zegt Jezus: zo zit het ook met wat Ik tegen jullie zeg. Je krijgt van mij de opdracht om een ander niet in verleiding te brengen en om te vergeven. Ik ben je Heer, ik draag je op om Mij te gehoorzamen. Net zoals de knecht gewoon moet doen wat de boer hem opdraagt, zo moeten de discipelen doen wat Jezus zegt. En net zoals de boer de knecht niet extra beloont voor zijn gewone werk, zo moeten de discipelen er niet op rekenen dat Jezus hen hiervoor iets extra’s geeft. Ze moeten dat ook niet willen. Als ze doen wat Jezus zegt, hebben ze immers slechts gedaan wat ze moesten doen.
Nuttige knechten, geleid door de Geest
Het lijkt misschien alsof Jezus Zijn leerlingen afscheept. ‘Doe nu maar wat Ik zeg, en verder niet zeuren!’ Maar dan mis je het punt van deze gelijkenis.
Als eerste- mogelijk is je dat niet opgevallen – zit er een bijzonder verschil tussen vers 1 en vers 5. In vers 1 spreekt Jezus zijn leerlingen aan. In vers 5 zijn het de apostelen die een vraag stellen. Alleen: op dat moment zijn de leerlingen nog helemaal geen apostelen! Een apostel is een gezondene, iemand die namens een ander gestuurd wordt. Wanneer werden de leerlingen apostelen? Met Pinksteren. Toen Lucas zijn evangelie schreef, keek hij met andere ogen naar dit verhaal. De Geest, de Helper en Leidsman van ons geloof, was gekomen. Het geloof wordt gevoed en versterkt door God de Heilige Geest! Dan is een klein geloof genoeg om grote wonderen te doen. Handelingen staat vol verhalen van knechten die ‘gewoon hun werk doen’ op een wonderlijke manier. Ook vandaag kan de Heilige Geest iets groots doen in gewone knechten met een klein geloof.
De overgang tussen vers 6 en 7 lijkt heel abrupt. In vers 6 gaat het over een geloof dat wonderen doet, in vers 7 volgt een gelijkenis over een knecht die zijn werk doet. Waarom? Als het nodig is voor het Koninkrijk, dan kan een ‘klein’ geloof een groot wonder geven. Maar de ‘wonderdoener’ mag zich niet op de borst slaan. Hij is een eenvoudige knecht die in geloof gedaan heeft wat hij moest doen. Het is zo gemakkelijk om te focussen op eigen verdienste. Kijk eens naar mijn goede daden, mijn grootmoedigheid om anderen te vergeven, mijn zorg voor de kwetsbaren. En als we onszelf wel heel eenvoudig vinden, dan zetten we een ander op een voetstuk. Kijk eens, wat is hij een groot aanbiddingsleider en zij een geweldige spreekster.
Jezus maakt daar in deze gelijkenis korte metten mee. Je bent een eenvoudige knecht. Je krijgt een opdracht, en díe moet je doen. De opdracht kan zijn om goede daden te verrichten en de ander te vergeven. Of de aanbidding te leiden of om te spreken. Daar is niets bijzonders aan. Je bent nog steeds een eenvoudige knecht die doet wat zijn plicht is.
Daarmee zijn we in de kerk, de gemeente, allemaal gelijkwaardig (niet hetzelfde). Gaven, talenten, geloof en wonderen: God geeft ze, wij zijn allemaal even belangrijk, even klein (of groot). Dat betekent dat we allemaal een plaats hebben in de gemeente, in de dienst en in de wereld. Iedereen heeft de opdracht om te groeien, te bloeien en vrucht te dragen, we zijn allemaal kinderen van God.
Als laatste: de een heeft meer taken, meer gaven en verantwoordelijk gekregen dan de ander. Dat doet hij niet uit zichzelf, maar omdat de Heer Zijn opdrachten geeft. God verwacht dat de knecht die opdracht uitvoert. Aan de ene kant kan dat je dat klein houden. Aan de andere kant kan het ook enorme rust en veiligheid geven. Een appelboom kan nog zo z’n best doen om peren of pruimen te geven: het zal niet lukken. Maar dat hoeft ook niet. Sommige opdrachten tellen voor iedereen: breng de ander niet ten val, spreek elkaar aan op zonden, vergeef wie berouw heeft. Andere opdrachten zijn persoonlijk. De knecht die de schapen moet hoeden, krijgt niet op hetzelfde moment de opdracht om de wc te poetsen of de schatkist te beheren. En die knechten hoeven ook niet jaloers op elkaar te zijn. Er is geen reden om te denken: ‘ik poets de wc’s, kon ik maar schapen hoeden’. De Heer weet waar de talenten van zijn knechten liggen, en Hij geeft een opdracht die daarbij past.
Twijfel je of je wel op de goede plek zit? Ben je schapen aan het hoeden, terwijl je denkt dat het jouw opdracht is om de wc’s te poetsen? Blijf doen wat je nu doet, en zoek ondertussen naar antwoord. Misschien is het tijd voor iets nieuws. Misschien heeft de Heer een andere klus. Onze Heer spreekt. Toets het antwoord wat je krijgt aan Zijn Woord, praat er over met medegelovigen en luister naar de Heilige Geest. Wat je ook doet, de Heer heeft werk dat bij je past.
De Bijbelteksten in dit blog zijn ontleend aan de NBV21 © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2021, tenzij anders aangegeven.
Jezus geeft rust voor vermoeiden
In een wereld vol drukte en stress biedt Jezus ons rust. Ondanks zijn eigen drukke leven als rabbi, nodigt Hij iedereen uit om bij Hem te komen voor verlichting van hun lasten. Rust in Bijbelse betekenis gaat niet om ontspanning, maar om vertrouwen in God en het luisteren naar Zijn stem. De sabbat en het sabbatsjaar illustreren hoe God rust voor zijn volk creëert. Jezus’ uitnodiging geeft hoop, maar vereist ook dat we zijn leer volgen en onze zorgen aan Hem toevertrouwen.
Druk, druk, druk
Iedereen lijkt het druk te hebben. Alles gaat steeds sneller – of het lijkt zo. Wie heeft er nog tijd? Dan sla je de Bijbel open, en je leest:
Kom allen bij Mij [Jezus], jullie die vermoeid zijn en onder lasten gebukt gaan, Ik zal jullie rust geven. Neem mijn juk op je en leer van Mij: Ik ben zachtmoedig en nederig van hart. Dan zullen jullie werkelijk rust vinden, want mijn juk is zacht en mijn last is licht.’ (Matteüs 11: 28-30)
Kan dat echt? Is er in deze drukke wereld rust te vinden? En wat heeft Jezus ons te bieden?
Had Jezus zo’n rustig leven?
Jezus spreekt deze woorden als Hij ongeveer één jaar rondtrekt als rabbi. In die tijd heeft Hij weinig rust gehad. Hoe langer Hij rondtrok, hoe bekender Zijn naam werd. Waar Hij kwam, daar verdrongen zieken zich om door Hem genezen te worden. De mensen kwamen in grote groepen naar Hem luisteren en ze gunden Hem geen rust. Zelfs als Hij een rustige plaats opzocht, dan kwamen de mensen nog achter Hem aan. Hij onderwees zijn leerlingen en bereidde hen voor om het evangelie te verkondigen. Jezus had geregeld botsingen over wie Hij was en wat Hij leerde, zowel met zijn directe familie als met het godsdienstig gezag. Jezus trok rond om in alle plaatsen het goede nieuws te brengen. Daarbij had Hij in het begin niet eens een eigen plaats om te slapen (Matteüs 8).
Over een ‘druk leven’ en een ‘overvolle agenda’ gesproken. Jezus had helemaal geen rust. Als wij Hem een advies konden geven, dan hadden we misschien gezegd: ‘Jezus, U werkt veel te hard. Zorg dat U ook eens aan uzelf toekomt. Of lees een zelfhulpboek over ontspanning.’ Jezus ziet dat heel anders. Hij roept ‘jullie die vermoeid zijn en onder lasten gebukt gaan’ om bij Hem te komen. Hij biedt hen (en ons) rust aan! Blijkbaar kan Jezus, ondanks zijn volle agenda, rust geven. Hoe bestaat het?
Wat is rust?
Wat biedt Jezus ons aan? Wat is rust? Gaat het hier om het vermijden van stress, voldoende ontspanning nemen? Of heeft Hij het over iets anders?
Als je in de Bijbel kijkt wat ‘rust’ inhoudt, dan ontdek je al snel dat rust veel kanten heeft. Rust is in elk geval iets heel anders dan rustig aan doen, of luieren.
Als God Zijn volk rust geeft, dan doet Hij dat door speciale momenten in te stellen: de sabbat en het sabbatsjaar.
In Deuteronomium 5 lezen we over de sabbat: Neem de sabbat in acht, zoals de HEER, uw God, u heeft geboden; het is een heilige dag. Zes dagen lang kunt u werken en al uw arbeid verrichten, maar de zevende dag is de sabbat, die gewijd is aan de HEER, uw God; dan mag u niet werken. Dat geldt voor u, voor uw zonen en dochters, voor uw slaven en slavinnen, voor uw runderen, uw ezels en al uw andere dieren, en ook voor vreemdelingen die bij u in de stad wonen; want uw slaaf en slavin moeten evengoed rusten als u. Bedenk dat u zelf slaaf was in Egypte totdat de HEER, uw God, u met sterke hand en opgeheven arm bevrijdde. Daarom heeft Hij u opgedragen de sabbat te houden. (vers 12-15)
Rust hebben is tijd hebben. Niet voortgedreven worden door arbeid of slavernij. Een slaaf moest, zeker in de tijd van Deuteronomium, altijd en overal klaarstaan. Wat de meester zei dat moest direct gebeuren. Er was geen moment om stil te staan, geen moment om op adem te komen. En nauwelijks een moment om volledig op God gericht te zijn. Een slaaf was een levend gebruiksvoorwerp, bestemd voor de arbeid. Maar God grijpt in. Hij geeft een rustdag, aan Hem gewijd. God geeft ruimte om naar Hem te luisteren, om Hem te eren. Een dag om op adem te komen, om blij te zijn. Een dag waarop mens en dier bij God kunnen komen zonder de dwang van de dagelijkse arbeid en zorgen. Rust is ruimte hebben om naar God te luisteren.
In Leviticus 25 stelt God een Sabbatsjaar in. Eén keer in de zeven jaar moet het land onbebouwd blijven. Dat jaar moesten de Israëlieten rustig leven in vertrouwen op God, met eerbied voor alles wat Hij heeft gemaakt: mens, dier en aarde. Rust hebben is God vertrouwen. Vertrouwen dat Hij voor je zorgt, dat jij los kunt laten, omdat Hij alles in handen heeft.
De Joden hebben zich niet altijd gehouden aan de sabbat en het sabbatsjaar. Dat doet niets af aan het principe: deze bijzondere momenten laten zien hoe God rust geeft.
Rust door vertrouwen
Ook buiten het sabbatsjaar geeft vertrouwen in God rust. En het loslaten van dit vertrouwen, zelf de teugels in handen nemen, veroorzaakt onrust. De geschiedenis van koning Asa (2 Kronieken 14 – 16) is hier een goed voorbeeld van.
Koning Asa begint zijn regering als koning van Juda goed. Hij wil doen wat God zegt. Daarom geeft God hem rust. In de eerste periode van Asa’s regering is er geen oorlog. De steden worden opgebouwd. Afgodsbeelden verdwijnen uit het land, het gaat weer om God. Op het moment dat een buitenlandse krijgheer Juda binnenvalt, geeft God aan Asa, die op de Here vertrouwt, een grote overwinning. Profeten sporen Asa aan om met meer enthousiasme te doen wat God zegt. En het hele volk merk het resultaat:
In de derde maand van het vijftiende regeringsjaar van Asa kwamen ze in Jeruzalem bijeen. Ze offerden die dag aan de HEER zevenhonderd runderen en zevenduizend schapen en geiten uit de buit die ze hadden meegebracht. Ze beloofden plechtig dat ze zich met hart en ziel zouden richten naar de HEER, de God van hun voorouders, en dat iedereen die zich daar niet aan hield, jong of oud, man of vrouw, zou worden gedood. Met luide stem zwoeren ze trouw aan de HEER. Daarbij juichten ze en lieten ze de trompetten en ramshoorns schallen. Iedereen in Juda verheugde zich over de eed die ze hadden afgelegd. Ze hadden uit volle overtuiging gezworen en zochten met heel hun hart de HEER, en Hij liet zich door hen vinden en verschafte hun rust aan al hun grenzen. (2 Kronieken 15: 10-15)
Ze hebben rust aan al hun grenzen. Wat wil je nog meer? Helaas is dit niet het einde van het verhaal. De koning van het tienstammenrijk valt Juda binnen, en Asa gaat in de fout. Hij zoekt hulp bij de koning van Damascus in plaats van bij de Here. De rest van Asa’s leven is het gedaan met de rust. Het is oorlog en onrust wat de klok slaat. Asa dwaalt zelfs af van de Heer.
Toen Asa gehoorzaamde, toen de Heer koning was over zijn leven, toen had Asa rust. Hij nam de juiste beslissingen en werd daarin gezegend. Maar de rust verdween toen Asa zijn eigen gang ging.
De rust die Jezus aanbiedt
Rust hebben is ruimte om naar God te luisteren
Rust hebben is God vertrouwen
Rust hebben is wonen in vrede
Jezus zegt: Ik zal jullie rust geven. Daar zit wel een voorwaarde aan: je moet Zijn juk op je nemen en van Hem leren.
De uitspraak ‘een juk opnemen’ was voor de Joden in Jezus’ dagen heel normaal. Het betekende: de Thora gaan bestuderen, leerling worden van een rabbi. Een rabbi zou nooit aan iemand de opdracht geven om een juk op te nemen. Jezus doet dat wel, omdat Hij meer is dan een rabbi. Hij is de Verlosser, die als enige zachtmoedig en nederig van hart is. Hij geeft rust, wanneer we van Hem willen leren. Wie de woorden van Jezus aanneemt, die zal de rust en vrede van het Koninkrijk van God vinden. Dat is de vrede van God, die alle verstand te boven gaat (Filippenzen 4:7)
Hoe krijg ik die rust als ik druk, druk, druk ben?
Het is heel mooi dat Jezus ons rust aanbied en ons een licht juk geeft. Wat kunnen we daar mee, als de stress van school, werk, huishouden, gezin, ziekte en rampen weer over ons heenkomen?
In de eerste plaats is de rust die Jezus ons aanbiedt een vooruitblik, een teken van hoop. De rust die we hier krijgen is nog niet volledig. Als we God gehoorzamen, dan zullen we uiteindelijk helemaal rust vinden bij God. Hij rustte op de zevende dag van de schepping en weet wat echte rust is. Die rust biedt Hij ons ook aan (Hebreeën 4).
In de tweede plaats geeft de rust die Jezus ons schenkt ons de mogelijkheid om stil te staan. Om te luisteren. Om Gods stem te horen. Om keuzes te maken die zijn zoals God het wil. Jezus’ juk op je nemen is in de leer gaan bij Hem. In je denken en je doen handelen zoals Hij. Als je op deze manier kiest, dan geeft God rust. Je bent niet vrij van onrust van buiten – Asa werd ook aangevallen. Wat je wel zeker weet is dat de Overwinnaar naast je staat en in je woont. En daarom kun je zonder angst blijven staan, rustig vertrouwend dat er niets zal gebeuren buiten Gods plan om.
Jezus roept: ‘komt allen tot mij’. Als je niet komt, dan mis je de rust. In de waan van alledag moet je naar Jezus toe gaan. Deze rust is daarmee een keuze.
Wat doe je? Ren je rond, om alles in eigen hand te houden? Om het hoofd boven water te houden tussen kerst, recessie en vakantie? Maak je meer lijstjes, doe je meer aan meer timemanagement? Stel je meer doelen om maar iets te bereiken? Dan ben je vermoeid en onder lasten gebukt, omdat regels en wetten je leven beheersen. Of ga je naar Jezus en leg je heel je leven aan Zijn voeten neer, zodat je Zijn rust ontvangt?
De Bijbelteksten in dit blog zijn ontleend aan de NBV21 © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2021, tenzij anders aangegeven.
Choose your battles
In het laatste levensjaar van Jezus was Hij bekend als gezaghebbende leraar en genezer werd erkend. De farizeeën zagen Hem vooral als een bedreiging voor hun tradities. In Matteüs 17 wordt beschreven hoe Jezus de tempelbelasting betaalt om niemand voor het hoofd te stoten, ondanks dat Hij dat niet nodig vond. Hij benadrukt dat liefde en niet verplichting de basis van gaven voor de tempel zou moeten zijn, en legt een belangrijke les over prioriteiten en medemenselijkheid bloot.
Stel je voor dat je op straat loopt. Er komt iemand op je af met een camera en microfoon. Hij zegt: ‘mag ik je één vraag stellen?’ Nadat je toestemming hebt gegeven, vraagt hij: ‘heb je wel eens van Geert Wilders gehoord?’ Het antwoord op die vraag is waarschijnlijk ‘ja’ (anders kom je niet uit Nederland). Mogelijk denk je bij jezelf: ‘wat een domme vraag. Ik leef toch niet onder een steen?’
Even thuis
Zo was het ook in Jezus’ laatste levensjaar, zeker in Kafarnaüm. Stelde je daar de vraag: ‘Heeft u weleens van rabbi Jezus van Nazareth gehoord?’ dan leverde dat niet alleen het antwoord ‘ja’ op, maar ook de reactie: ‘ik kan u het huis wijzen waar Hij woont. Ik heb Jezus gisteren nog gesproken’. Jezus was in heel Israël, maar zeker in Galilea, uiterst bekend. En Hij woonde in Kafarnaüm, iedereen daar wist wie Hij was.
Hoe stond Jezus dan bekend? Dat verschilde nogal. Bij het volk vooral positief, als een leraar die spreekt met gezag, als genezer en wonderdoener. De farizeeërs en schriftgeleerden weten eerst niet goed wat ze met deze nieuwe rabbi aan moeten. Na een aantal pogingen om Hem beter te leren kennen, botsen ze steeds vaker met Jezus. In Matteüs 15 en 16 staan botsingen tussen de farizeeërs en Jezus beschreven. Zij spreken Jezus aan op het feit dat Hij de tradities niet naleeft. Jezus verwijt hen dat ze tradities boven Gods bedoeling stellen. Als de discipelen Jezus erop wijzen dat dit niet in goede aarde valt, doet Hij er nog een schepje bovenop. Wanneer de farizeeërs een wonderteken van Jezus vragen waarmee Hij Zijn autoriteit moet bewijzen, krijgen ze er weer van langs. Voor de farizeeërs en schriftgeleerden was Jezus een lastige man, een oproerkraaier. Iemand die zich niet schikte in de tradities en leringen van de farizeeërs. Ook een man die het achterste van zijn tong durfde te tonen.
Na deze discussies en de heftige gebeurtenissen in het begin van Matteüs 17, is Jezus weer thuis in Kafarnaüm. Voor de laatste keer, Zijn kruisiging staat voor de deur.
Draagt uw meester de dubbeldrachme niet af?
In Matteüs 17: 24-27 staat: Toen ze in Kafarnaüm waren aangekomen, kwamen de inners van de tempelbelasting bij Petrus en vroegen: ‘Draagt uw meester de dubbeldrachme niet af?’ Hij antwoordde: ‘Zeker wel!’ Toen hij thuiskwam, was Jezus hem voor met de vraag: ‘Wat denk je, Simon: van wie innen de heersers op aarde tol of belasting? Van hun eigen kinderen of van anderen?’ Op zijn antwoord: ‘Van anderen,’ zei Jezus tegen hem: ‘Dan zijn de kinderen dus vrijgesteld.
Maar laten we hen niet voor het hoofd stoten; ga naar het meer, werp een vishaak uit en pak de vis die je het eerst bovenhaalt. Als je zijn bek opent, zul je een vierdrachmenstuk vinden. Betaal hen daarmee voor ons allebei.’
Matteüs schreef zijn evangelie met de Joden als lezers in gedachten, dus hij hoeft dit stuk verder niet uit te leggen. Wij hebben wel een beetje achtergrondinformatie nodig om dit gedeelte te begrijpen:
Als je op een zonnige, warme dag tegen iemand zegt: ‘ mooi weertje, hè?’, dan verwacht je: ‘ zeker’ of ‘heel mooi’ te horen. Je zou gek opkijken als iemand zegt: ‘ Nee, wat een rotweer, ik hoop dat het snel gaat stormen en sneeuwen’. De vraag van de inners heeft dezelfde verwachting. Ze vragen iets in de zin van : ‘uw meester betaalt toch de dubbeldrachme wel?’ De vraag is neutraal (niet aanvallend, zoals je de NBV21 zou kunnen lezen). Het antwoord ‘nee’ is mogelijk, maar zou een onverwacht en misschien zelfs een licht ongepast antwoord zijn. Petrus’ reactie ‘zeker wel’ is dan ook niet vreemd.
De tempelbelasting, bedoeld voor het onderhoud van en de dienst in de tempel, is ingesteld in Exodus 30. Alle mannen van twintig jaar en ouder moeten een halve sjekel betalen. Na de ballingschap, in Nehemia 10, nemen de Joden de verplichting op zich om jaarlijks een derde sjekel af te dragen voor de tempel. Het bedrag uit Exodus en uit Nehemia komt overeen met de dubbeldrachme uit Matteüs. Het is ongeveer het dagloon van 2 dagen waard.
De tempelbelasting werd in de laatste maand van het jaar, voor het eerstkomende Pascha, geheven. Dit is dus de laatste keer dat Jezus tijdens zijn leven deze belasting moet betalen.
Dan zijn de kinderen dus vrijgesteld
Als Petrus thuis komt, dan weet Jezus al wat er is gebeurd. Hij stelt Petrus de vraag: ‘van wie innen de heersers op aarde tol of belasting? Van hun eigen kinderen of van anderen?’ Voor ons is dat mogelijk een rare vraag. Als de minister van Financiën de btw verhoogd, dan moet hijzelf ook meer btw betalen. Logisch toch? Maar in Jezus’ tijd werkte dat niet zo. De keizer hief belasting van de Romeinen en extra belasting van de onderworpen volken, maar de familie van de keizer was volledig vrijgesteld. Petrus weet dit ook, en dus zegt hij: de eigen kinderen hoeven niet te betalen. Waarop Jezus reageert: dan zijn de kinderen dus vrijgesteld.
Wat bedoelt Jezus hier? Is het niet nodig om te betalen voor de dienst van de priesters en voor het onderhoud van de tempel. Of om het in deze tijd te plaatsen: hebben we als gemeenteleden geen gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de huur van het kerkgebouw en het salaris van de voorganger? Dat is niet wat Jezus zegt. In Matteüs 23 zegt Jezus dat de tienden (die werden gebruikt voor het levensonderhoud van priesters en levieten en tempelonderhoud) gegeven moeten worden. Jezus begrijpt dat een gemeente geld nodig heeft om te functioneren. Wat bedoelt Hij dan?
Belasting wordt betaald aan het hoofd van een rijk of een stad. Dit hoofd kan bepalen waar het geld voor dient. Tempelbelasting is dus voor het Hoofd van de tempel. Er is er maar Eén die deze titel kan dragen: God.
Hoe presenteert God zich aan het volk van Israël? Als een heerser die met harde hand belastingen heft? Of als een liefdevolle Vader, die aan Zijn kinderen het goede schenkt? Wat Jezus hier verwerpt, is niet de tempeldienst. Hij wijst het idee af dat een verplichte tempelbelasting de juiste manier is om de tempel te onderhouden. De gaven voor de tempel moeten een geschenk uit liefde zijn, niet een verplicht bedrag.
Dit is de laatste keer tijdens Jezus’ leven dat deze belasting wordt geheven. Zijn kruisiging, dood, opstanding, hemelvaart en de uitstorting van de Heilige Geest komen eraan. In Johannes 14:23 staat: ‘Wanneer iemand Mij [Jezus] liefheeft zal hij zich houden aan wat Ik zeg, mijn Vader zal hem liefhebben en mijn Vader en Ik zullen bij hem komen en bij hem wonen.’ De tempel in Jeruzalem was de woonplaats van God, de plek die Hij had uitgekozen om zijn troon te plaatsen. Maar deze tempel zal verwoest worden, en het is niet meer nodig om naar Jeruzalem te gaan. De tempelbelasting is overbodig geworden. Jezus woont in ons, we kunnen overal samenkomen en Hem aanbidden.
Jezus vindt het dus niet nodig om te betalen. En toch zorgt hij voor het geld, zodat Petrus en Jezus beiden kunnen betalen. Waarom?
Choose your battles
Jezus wil de belastingontvangers niet voor het hoofd te stoten. Hij wil geen aanstoot geven. In de vorige hoofdstukken gaat Jezus hard de confrontatie met de farizeeërs aan. En hier betaalt Hij om de inners niet voor het hoofd te stoten. Waarom?
De farizeeërs kwamen om ruzie te maken en Jezus’ autoriteit in twijfel te trekken. De belastinginners komen met een neutrale vraag hun werk doen.
Bij de discussie met de farizeeërs ging het om halszaken: ‘ wat telt zwaarder, traditie of het woord van God? Waar haalt Jezus Zijn autoriteit vandaan?’ Hier gaat het om een bijzaak: ‘is dit de juiste manier om de tempel te financieren?’
Stel dat Jezus de tempelbelasting niet betaald had, dan zou daar de aandacht naar uitgegaan zijn. Mensen zouden het met Jezus willen hebben over zijn (politieke) visie op belastingen, of Hij de tempel niet belangrijk vond. Dan gingen de gesprekken niet meer over het Koninkrijk van God, maar over afleiders. Dat wil Jezus voorkomen. Jezus is hier gehoorzaam aan de wet en de traditie, om mensen niet weg te leiden van waar het werkelijk om gaat.
In het Engels zeggen ze: choose your battles. Dat betekent zoiets als: denk goed na waarvoor je wilt vechten – en accepteer de rest. Jezus wijst ons hierin op wat Hij doet. Als het gaat om de kern van het geloof, als de waarheid op het spel staat, dan schuift Hij geen millimeter.
Maar in andere gevallen? Dan gaat het Hem niet over de juiste interpretatie van de regel, of om de puntjes op de i te zetten. Waar het Hem dan om gaat, is de medemens. Dan beweegt Jezus mee. Hij doet iets wat Hij niet noodzakelijk vindt, om contact te houden en het te kunnen hebben over wat er echt toe doet.
Choose your battles is in onze tijd minstens net zo belangrijk. Veel mensen zijn anonieme ‘helden’ op sociale media, maar zwijgen als het er echt toe doet. Jezus stond pal voor de waarheid, wanneer dat er toe deed. Dat verwacht Hij ook van ons, online en in het echte leven. Sta pal voor de waarheid. Wanneer het geen halszaak is: laat liefde je leidraad zijn, ook als dat vraagt om dingen die je zelf niet nodig vindt.
De Bijbelteksten in dit blog zijn ontleend aan de NBV21 © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2021, tenzij anders aangegeven.
God doet wonderen, doe je mee?
Geloven in wonderen
Toen ik op het ROC Nijmegen begon, was ‘alternatieve geneeswijzen’ een verplichte module voor apothekersassistenten in opleiding. Daarvoor heb ik diverse gastdocenten in de les gehad. Één van de gastsprekers was een gepensioneerde arts, een nierspecialist. Hij kwam namens de Vereniging tegen de Kwakzalverij vertellen waarom hij alternatieve geneeswijzen niet zinvol vond. Tot mijn verbazing begon hij zijn gastles ongeveer zo: ‘Beste jongens en meisjes, ik kom jullie vertellen wat een kwakzalverij alternatieve geneeswijzen zijn. Ik wil aantonen dat wonderen niet bestaan! Als één van jullie daarvan na afloop van mijn verhaal overtuigd is, dan heb ik mijn doel bereikt.’ Het is de beste man destijds niet gelukt om mij – of één van de leerlingen – te overtuigen.
De visie van die gastdocent en mijn visie op wonderen staan ver uit elkaar. Ik kan mij meer vinden in een uitspraak van David Ben-Gurion, de eerste premier van het huidige Israël. Toen iemand tegen Ben-Gurion zei: ‘De wording van de staat Israël is werkelijk een wonder’, antwoordde hij: ‘Wie niet in wonderen gelooft, is geen realist.’
Waarom geloof ik in wonderen?
– Ik geloof in God en in Zijn woord. De Bijbel staat vol wonderen, grote en kleine. Zonder de wonderen die in de Bijbel beschreven staan, zou ons hele geloof ineenstorten. De geboorte, opstanding en hemelvaart van onze Heer Jezus zijn stuk voor stuk wonderen.
– Ik heb wonderen gezien en mensen gesproken die wonderen hebben meegemaakt. Daarin sta ik niet alleen. Als er in de gemeente een getuigenis wordt gedeeld, dan gaat dit geregeld over een wonderlijke genezing of een ander ingrijpen van God.
Heeft God mensen nodig om een wonder te kunnen doen? Nee, absoluut niet! Denk aan de schepping. Dit wonder is Gods werk alleen. De opstanding, de hemelvaart en de tweede komst van Jezus gaan buiten de mens om. Maar toen ik in de Bijbel op zoek ging naar wonderen, vielen me een aantal zaken op:
– God gebruikt mensen voor het uitvoeren van wonderen
– God laat wonderen soms afhangen van de mensen
– Sommige wonderen zijn voor de buitenstaander geen wonder
– Wonderen waarbij mensen zijn betrokken zijn zelden een eindpunt.
God gebruikt mensen
Vaak zie je een wonder gebeuren na de actie van een mens. Een paar voorbeelden:
– God spleet de Rietzee, nadat Mozes zijn staf over de zee had uitgestrekt (Ex.14:15-16)
– God riep de zoon van de vrouw uit Sunem terug uit de dood, nadat Elisa voor hem had gebeden en op hem was gaan liggen (2 Kron 8: 32-35)
– Een verlamde man werd genezen nadat zijn vrienden hem naar Jezus hadden gedragen en een gat in een dak hadden gemaakt om de man voor Jezus voeten te laten zakken (Marcus 2:3-4)
Had God zonder menselijke actie de Rietzee kunnen splijten, een dode jongen tot leven kunnen wekken en een lamme kunnen genezen? Ja, zonder twijfel. Alleen: meestal doet God dat niet. De Bijbel en de geschiedenis zijn gevuld met verhalen over wonderen waarin God verwacht dat de mens met Hem meedoet. God verwacht dat mensen meebouwen aan Zijn koninkrijk, ook in wonderen. Werken via de mens is niet Gods ‘plan B’, maar de manier waarop God meestal werkt.
Doet de mens dan wonderen? Nee, een wonder heeft altijd een bovennatuurlijke bron. Deze bron is God of de boze. Satan kan wonderen doen, om daarmee mensen te verleiden en te beïnvloeden. Denk aan de tovenaars aan het hof van de Farao, die net zoals Mozes hun staf in een slang konden veranderen. Ze konden water in bloed veranderen en kikkers oproepen. Het leek erop dat de tovenaars net zo machtig waren als Mozes en zijn God. De wonderen van de tovenaars leken God tegen te werken, het leek erop alsof Israëls God niet de machtigste was.
Tot de vierde plaag. Vanaf dat moment riep God ze een halt toe. Hij verbood Satan om Zijn werk nog langer te imiteren. De macht van Satan is beperkt. God staat in deze zondige wereld toe dat Satan tegen Hem ingaat. Satan kan daarin zelfs wonderen laten gebeuren. Maar God bepaalt de grenzen. Als Hij ‘stop’ zegt, dan heeft Satan niets meer in te brengen. Wat mij opvalt: de tovenaars konden de zaak verergeren: meer slangen, meer bloed, meer kikkers. Wat ze niet konden: de rampen beëindigen! Reddende, genezende wonderen zonder een schadelijk bijeffect komen alleen van God.
Soms laat God het wonder afhangen van mensen
Het is niet zo dat alleen Satan de macht gekregen heeft om Gods wonderen tegen te werken. Hoe vreemd het misschien ook klinkt: mensen hebben deze macht ook. God houdt zoveel van ons dat hij de mens met een vrije wil heeft geschapen. We kunnen kiezen: voor Hem, of tegen Hem. Hem gehoorzamen, Hem niet gehoorzamen, of niet kiezen. En als we niet kiezen, of tegen Hem kiezen, dan staat Hij ons zelfs toe om een wonder tegen te werken. De Bijbel geeft hiervan voorbeelden.
Een eerste voorbeeld staat in Marcus 6: 1-6. Jezus komt in Nazareth, en de mensen daar geloven niet dat Hij de gezalfde is. De mensen nemen aanstoot aan Hem. Hij kon daar geen enkel wonder doen, behalve dat Hij een paar zieken de handen oplegde en hen genas (vers 5).
Een tweede voorbeeld staat in 2 Koningen 13: Toen Elisa ziek was geworden en op sterven lag, zocht koning Joas van Israël hem op. Huilend riep hij uit: ‘Vader, vader! Strijdwagen en ruiterij van Israël!’ Elisa zei tegen de koning: ‘Haal een boog en pijlen.’ Toen Joas dat gedaan had, zei Elisa: ‘Span de boog.’ Joas spande de boog, en Elisa legde zijn handen over de handen van de koning heen en zei: ‘Open het venster dat uitziet naar het oosten.’ Joas opende het venster, en Elisa zei: ‘Schiet!’ De koning schoot een pijl af, en Elisa zei: ‘Deze pijl is een overwinningsteken van de HEER. Deze pijl betekent de overwinning op Aram. Bij Afek zult u Aram vernietigend verslaan.’ Daarna zei Elisa: ‘Pak uw pijlen.’ Joas nam de pijlen in zijn hand en Elisa zei tegen de koning: ‘Sla met de pijlen op de grond.’ Joas sloeg driemaal met de pijlen op de grond, niet vaker. Toen riep de godsman woedend uit: ‘Had maar vijf of zes keer geslagen! Dan zou u Aram vernietigend verslagen hebben. Nu zult u Aram maar drie keer een nederlaag toebrengen.’ (vers 14-19)
Joas gehoorzaamde maar voor een deel. Hij hield op toen hij het wel goed vond. De ‘gehoorzaamheid’ van Joas was respect voor Elia, geen gehoorzaamheid aan God. Toch is God trouw: Hij doet wat Hij heeft beloofd, zelfs als Joas het laat afweten. Wat God beloofde, een overwinning op Aram, dat schenkt Hij. Maar het wonder wordt ‘afgezwakt’ door de ongehoorzaamheid van Joas.
Wat leren deze Bijbelgedeeltes ons. Dat God voor het uitvoeren van Zijn wonderen afhankelijk is van de mens? Dat God geen wonderen kan doen wanneer er sprake is van ongeloof? Nee, absoluut niet! God kan doen wat Hij wil! En of Hij een wonder wil doen, dat laat Hij soms afhangen van ons! De almachtige God geeft ons een keuze: wel of niet gehoorzamen, Hem wel of niet volgen. Aan deze keuze verbindt Hij een gevolg: wel of geen wonderen meemaken. Dit kun je niet omdraaien, alsof iemand die zelden tot nooit wonderen ziet ongehoorzaam is of te weinig geloof heeft.
Niet alle wonderen vallen op
Kijk eens naar deze verzen uit 1 Koningen 17: 1 en 1 Koningen 18: 1-4.
De Tisbiet Elia uit Gilead zei tegen Achab: ‘Zo waar de HEER leeft, de God van Israël, in wiens dienst ik sta, de eerstkomende jaren zal er geen dauw of regen komen tenzij ik het zeg.’
Voor er drie jaren verstreken waren, richtte de HEER zich opnieuw tot Elia, met de woorden: ‘Ga je opwachting maken bij Achab. Ik zal weer regen op de aarde laten vallen.’Elia ging dus op weg naar de koning. Intussen was de hongersnood in Samaria zo groot geworden, dat Achab zijn hofmeester Obadja ontboden had. Deze Obadja had groot ontzag voor de HEER. Toen koningin Izebel de profeten van de HEER liet uitroeien, had Obadja honderd van hen in twee groepen van vijftig in grotten verborgen en hen daar van voedsel en drinkwater voorzien.
Hoeveel wonderen zie je als je deze teksten leest? Dat het bijna drie jaar niet regent, omdat Elia dat in Gods naam heeft gezegd, dat is duidelijk een wonder. Heb je het tweede wonder ook gezien? Dat in een tijd van extreme hongersnood en vervolging een groep van 100 profeten wordt voorzien van een veilig onderdak, van eten en drinken. En dat onder de neus van de vervolger.
Nu zou je kunnen zeggen: dat is toch geen wonder? Obadja heeft dat gedaan. En zo wordt vaak tegen wonderen aangekeken. Zo worden wonderen gemist. Het klopt: Obadja heeft de profeten verzorgd en gevoed. Maar hoe kwam hij aan eten en aan water? Waarom is Obadja al die jaren niet gesnapt? Het antwoord staat in het gelezen gedeelte: ‘Obadja had groot ontzag voor de Heer’. De NBG zegt het nog sterker: ‘Obadja was iemand, die de HERE zeer vreesde’. Daarom deed Obadja wat goed was, en de Here zegende dat. Daardoor overleefde 100 profeten wonderlijk. Had dit verhaal niet in de Bijbel gestaan, dan hadden we niets van dit wonder afgeweten.
Maar God zorgde toen, en Hij zorgt nu, voor zijn kinderen. Ook in “onzichtbare” wonderen. Langs wegen waarvan een niet-gelovige zegt: dat was geen wonder. Dat was mensenwerk, burgerlijke ongehoorzaamheid, toeval of geluk. Ja, het wonder gebeurde via een mens, het werd uitgevoerd door Obadja. Maar God deed het.
Wonderen zijn geen eindstation
Als je in de Bijbel leest over wonderen waar een mens aan mag meewerken, dan zie je: zo’n wonder is eigenlijk nooit een doel op zichzelf. Een wonder gebeurt niet ‘om het wonder’, maar om op te roepen tot actie. Als de discipelen rondtrekken om Jezus’ boodschap te verkondigen, dan doen ze wonderen in Zijn naam. Daarbij roepen ze op tot bekering, levensheiliging, gehoorzaamheid. Het wonder is een wegwijzer, geen eindstation.
De Bijbelteksten in dit blog zijn ontleend aan de NBV21 © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2021, tenzij anders aangegeven.