Contact maken om tot God te leiden

Het verhaal van Zacheüs benadrukt hoe Jezus zondaars zoekt en uitdaagt tot verandering. Zacheüs, een hoofdtollenaar, wordt door Jezus uitgenodigd om samen te zijn, wat leidt tot zijn bekering en een sociale transformatie. De tekst illustreert hoe persoonlijke zonden niet alleen spirituele, maar ook sociale gevolgen hebben. Jezus’ interactie met Zacheüs toont aan dat het aanknopen van relaties met degenen buiten de gemeenschap essentieel is voor redding en verzoening. We worden aangemoedigd om deze opdracht na te volgen.

Jaarthema: Leven als Jezus (VI)

Aan de vruchten herkent men de boom
Als je het stukje van vorige week leest, dan zou je kunnen denken dat Jezus níet keek naar wat mensen deden. Dat zou een verkeerde conclusie zijn. Dit blijkt uit een ander moment waarop Jezus kritiek kreeg op Zijn omgang met ‘een zondig mens’:
Jezus ging Jericho in en trok door de stad. Er was daar een man die Zacheüs heette. Deze Zacheüs was hoofdtollenaar, en hij was erg rijk. Hij wilde Jezus zien, om te weten te komen wat voor iemand het was, maar dat lukte hem niet vanwege de menigte, want hij was klein van stuk. Daarom liep hij snel vooruit en klom in een vijgenboom om Jezus te kunnen zien wanneer Hij voorbijkwam. Toen Jezus daarlangs kwam, keek Hij naar boven en zei: ‘Zacheüs, kom vlug naar beneden, want vandaag moet Ik in uw huis verblijven.’ Zacheüs kwam meteen naar beneden en ontving Jezus vol vreugde bij zich thuis. Allen die dit zagen, zeiden morrend tegen elkaar: ‘Hij is het huis van een zondig mens binnengegaan om onderdak te vinden voor de nacht.’ Maar Zacheüs was gaan staan en zei tegen de Heer: ‘Luister, Heer, de helft van mijn bezittingen zal ik aan de armen geven, en als ik iemand iets heb afgeperst, zal ik het viervoudig vergoeden.’ Jezus antwoordde: ‘Vandaag is dit huis redding ten deel gevallen, want ook deze man is een zoon van Abraham. De Mensenzoon is gekomen om te zoeken en te redden wat verloren was.’ (Lucas 19:1-10)

Was Zacheüs een zondaar? Ja. Uit wat hij tegen Jezus zegt, blijkt dat Zacheüs (een deel van) zijn inkomen niet eerlijk verkregen had. Maar zijn probleem zat dieper dan alleen een verstoorde relatie met God. Zacheüs was een verloren zoon, iemand die niet meetelde voor de mensen om hem heen. Als belastinginner is Zacheüs een verrader voor zijn volk, aan de kant van de onderdrukker. Zijn buren zien hem als iemand die de naam Israëliet niet waard is. In de ogen van de mensen (en misschien zelfs in zijn eigen ogen) heeft hij zijn identiteit als zoon van Israël verloren en is hij vervreemd van Gods volk. Zoals Lucas laat zien in het verhaal van Zacheüs, heeft persoonlijke zonde sociale gevolgen, vernietigt het relaties en leidt het tot vervreemding. Zijn beschrijving van de situatie van Zacheüs doet denken aan de gelijkenis van de verloren zoon in hoofdstuk 15 (die Jezus precies vertelt als reactie op de klacht van de farizeeën over zijn verwelkoming van zondaars) [9A].

Zacheüs, vandaag moet ik in uw huis zijn.

Jezus stopt bij de boom waarin Zacheüs zit en zegt: vandaag moet Ik in uw huis verblijven. Dit moeten wijst op een Goddelijke opdracht. Het zij dezelfde woorden die Jezus spreekt als Hij zegt dat Hij het goede nieuws in andere steden moet brengen (Lucas 4:43) en dat Hij moet sterven (o.a. Lucas 9:22).  Jezus ziet het als een belangrijke zaak om met Zacheüs mee te gaan. [9B] Er staat niet dat Jezus bij Zacheüs heeft gegeten, maar dat is wel heel waarschijnlijk. Hij bracht er in elk geval de nacht door. En deze actie van Jezus heeft een opmerkelijk gevolg. Nog voordat de nacht is aangebroken staat Zacheüs op en hij laat zien dat hij ingrijpend veranderd is. Waardoor begon deze verandering? Doordat Jezus naar hem toekwam.

Jezus is de bron van de redding die hier plaatsvindt.  De uitnodiging om te veranderen, de eerste stap wordt gezet door Jezus. Hij maakt contact. Hij slaapt bij Zacheüs. Maar het is niet genoeg dat Zacheüs zijn huis openstelt. Pas nadat Zacheüs zijn verklaring heeft afgelegd, nadat Zacheüs heeft zijn wil om te veranderen heeft laten zien (hij bekeert zich), zegt Jezus: ‘Vandaag is dit huis redding ten deel gevallen, want ook deze man is een zoon van Abraham.  Jezus zet de eerste stap, maar Zacheüs reactie, zijn daden, leiden tot de uitspraak dat hij gered is.

Omdat Zacheüs door Jezus wordt geraakt en gered, verandert hij zijn gedrag. Hij doet daden van rechtvaardigheid, niet alleen door herstel, maar ook door liefdadigheid voor de armen. Redding heeft dus ook sociale en praktische implicaties. Zacheüs is ‘rechtvaardig’ geworden in zijn omgang met anderen. De tekst vertelt ons niet of dit nieuwe leven heeft geleid tot verzoening en genezing van zijn gebroken relaties, maar het is duidelijk dat dit uiteindelijk deel uitmaakt van wat God voor dit kind van Abraham bedoelt [9C]

Het verhaal van Zacheüs laat zien hoe Jezus de zondaar riep (en roept). Hij zoekt de zondaar op en nodigt hem (of haar) uit om samen op te trekken, om elkaar op te zoeken. Bij iemand eten was in Jezus’ tijd veel ‘groter’ dan het bij ons is. Als je een uitnodiging om te eten accepteerde, dan was je bereid om echt met de ander te praten, je gevoelens en gedachten te delen, om diep verbonden te zijn met de ander. Door met de zondaar aan tafel te gaan, toont Jezus respect en waardering voor degene die Hem uitnodigt.  Let op: Jezus gaat met Zacheüs aan tafel, maar Hij gaat niet mee belasting innen. Jezus verbindt zich niet aan de daad waarmee Zacheüs zondigde. Maar Hij accepteert Zacheüs zoals die bij Hem komt. Alleen zo kan Hij de verbinding leggen die nodig is om Levi, Zacheüs en andere zondaars te bereiken. En door deze verbinding, door het kennen van Jezus, wordt een zondaar aangezet tot berouw, bekering en geloof.

Verbinding maken met ongelovigen
Jezus nodigt zondaars uit om deel uit te maken van het Koninkrijk van God. Door zondaars op te zoeken brengt Hij hen tot berouw, bekering en worden ze gered. Het zoeken en redden van zondaars, daarvoor is Jezus naar de aarde gekomen. Het was een Goddelijk moeten, een onmisbare opdracht. Om te leven als Jezus, moeten we deze opdracht oppakken. Ook wij zijn geroepen om zondaars te helpen zich te bekeren, zodat Jezus hun Redder is. Daarvoor worden wij de wereld ingestuurd[1]. Er is plaats in het Koninkrijk van God, wij mogen zondaars uitnodigen om te komen.

We zijn het hier allemaal mee eens. Maar is het ook iets wat we willen doen? Bill Hybels vertelt hoe hij, geïnspireerd door Lucas 15, in New York vriendschap sloot met een moslim uit India. Hybels leerde ervan dat alle mensen belangrijk zijn voor God, en dat dit invloed moet hebben op de manier waarop je naar mensen kijkt:

“EEN WAARDEVOLLE LES   Ziet u wat er gebeurde? Toen ik besefte hoeveel God om deze man gaf, werd hij ook waardevol in mijn ogen. Later moest ik erkennen hoé vaak ik, als christen en predikant, hetzelfde verwerpelijke gedrag had vertoond als de farizeeërs destijds. Ik besefte dat ook ik er vaak een soort geheime lijst op nahoud van mensen die volgens mij erg belangrijk zijn. Maar de man bij het benzinestation die mijn tank vol pompt, de ober in het restaurant, de schoonmaakster in het hotel, het meisje achter de kassa, de chauffeur vóór mij die veel te langzaam rijdt, de buurman met zijn eeuwig blaffende hond, de man naast mij in het vliegtuig die stinkt naar de alcohol, de collega die heel andere politieke opvattingen heeft dan ik, al deze mensen zijn net zo belangrijk. Ja toch? Inderdaad, voor God zijn alle mensen even belangrijk, ongeacht huidkleur, inkomen, geslacht, opleiding of godsdienstige overtuiging. Hij stelt belang in ieder mens. Dus moet ik dat ook doen, niet met tegenzin maar van harte. Wanneer je met deze houding de ander tegemoet treedt, zijn de gevolgen revolutionair. Jezus’ gelijkenissen uit Lucas 15 leren ons dat je ogen nooit gesloten kunnen blijven voor een medemens, omdat voor God ieder mens belangrijk is. Wanneer dit feit tot het diepst van je wezen doordringt, zul je nooit meer dezelfde zijn. Dan kom je onder de indruk van de hoogte, de diepte, de lengte en de breedte van de liefde van God. Dan ga je van daaruit anders om met de mensen om je heen.” [10A].  

Dit leidt tot een belangrijke vraag: kennen we nog mensen ‘buiten de kerk’?  Wat je ziet, is dat mensen die tot geloof komen, meer contact binnen de kerk krijgen. Ze maken vrienden in de gemeente, gaan naar een kring of groeigroep en ze doen mee aan activiteiten die de kerk organiseert. Hierdoor verschuiven vriendschappen. Sommige vrienden van voor de bekering vinden het niet fijn dat hun vriend nu christen is.  Dit zorgt ervoor dat mensen die tot bekering komen na een jaar of drie veel vrienden hebben in de kerk. Veilig en nuttig, zeker. Maar die vrienden zijn al gered. Hoeveel contact hebben we met ongelovigen? En als we contacten hebben, hoe maken we dan de verbinding om over Jezus te praten?

Maar ik vind het vreselijk om met andere mensen te eten…
In de Bijbelgedeelten die we lazen, werd er samen gegeten en op die manier contact gemaakt. Misschien denk je: dat is niets voor mij! Ik kan niet koken. Als ik met andere mensen samen moet eten, dan is dat veel te druk. Ik durf niet over Jezus te praten, en bovendien mag ik niet met volle mond praten.

Gelukkig vraagt Jezus je wel te veranderen, maar niet om iemand anders te worden. Je mag vriendschappen sluiten zoals dat bij jou past. Je mag het Koninkrijk naar zondaars brengen zoals jij bent. Er zijn heel veel verschillende manieren die mensen in contact kunnen brengen met Jezus, via jou. Vrienden uitnodigen, samen met ze eten en praten is één manier. Maar zeker niet de enige. Een paar voorbeelden van andere mogelijkheden[10B]:

  • Petrus was ‘recht voor zijn raap’. In zijn preek op Pinksteren zegt hij keihard tegen de mensen die luisteren: “Deze Jezus, die overeenkomstig Gods bedoeling en voorkennis is uitgeleverd, hebt u door goddelozen laten kruisigen en doden.” (Handelingen 2:23). In gewoon Nederlands: jullie hebben de Messias laten vermoorden. Auw! En hij sluit af met: “Laat het hele volk van Israël er daarom zeker van zijn dat Jezus, die u gekruisigd hebt, door God tot Heer en messias is aangesteld.” (Handelingen 2:36). Ik moet er niet aan denken mensen zo tegemoet te treden. Het angstzweet zou op mijn voorhoofd staan. Maar bij Petrus niet. Hij confronteert mensen met wat ze hebben gedaan. En: het werkt! “Toen [de menigte] dit hoorden, waren ze diep getroffen en vroegen aan Petrus en de andere apostelen: ‘Wat moeten we doen, broeders?’ Petrus antwoordde: ‘Kom tot inkeer en laat u allen dopen in de naam van Jezus Christus om vergeving te krijgen voor uw zonden. Dan zal de heilige Geest u geschonken worden, want voor u geldt deze belofte, evenals voor uw kinderen en voor allen die ver weg zijn en die de Heer, onze God, tot zich zal roepen.’ En met nog veel meer woorden legde hij getuigenis af, waarbij hij een dringend beroep op zijn toehoorders deed met de woorden: ‘Laat u redden uit deze verdorven generatie!’
    Degenen die zijn woorden aanvaardden, lieten zich dopen; op die dag breidde het aantal leerlingen zich uit met ongeveer drieduizend. (Handelingen 2:37-41.) Eén preek, één man die snoeihard de waarheid zegt tegen een groep vreemden, en er bekeren zich drieduizend mensen.
  • Paulus werkte op een andere manier. Als eerste was hij een intellectueel, een man met een grote hoeveelheid kennis. In Handelingen 17 lees je hoe mensen die geïnteresseerd zijn in nieuwe ideeën Paulus uitnodigen om zijn inzichten toe te lichten. Dat was Petrus nooit gelukt, maar Paulus prikkelt de intellectuele nieuwsgierigheid en bouwt een logisch verhaal op, waaruit mensen zelf hun conclusie kunnen trekken. In deze tijd, waar geloof in God door veel mensen belachelijk wordt gemaakt, is dit een benadering die mensen die zelf onderzoek willen doen, kan raken. In de tweede plaats werd Paulus een deel van de gemeenschap. In Handelingen 18:1-3 lees je: Na deze gebeurtenissen verliet [Paulus] Athene en ging naar Korinte. Daar leerde hij Aquila kennen, een Jood uit Pontus, die kort daarvoor met zijn vrouw Priscilla uit Italië was gekomen omdat Claudius had bevolen dat alle Joden Rome moesten verlaten. Paulus bracht hun een bezoek, en omdat ze hetzelfde ambacht uitoefenden als hij – ze waren leerbewerker van beroep – trok hij bij hen in en ging bij hen werken. Paulus bleef lange tijd in Korinte. Hij werkte daar, maakt een praatje met de klanten en werd een bekend gezicht. Hij was niet iemand die een weekje een evangelisatiecampagne kwam houden en dan weer vertrok. Mensen kenden hem, konden zien wat hij deed en met hem praten. En ik ben er zeker van dat Paulus, als klanten aan het wachten waren totdat zijn werk klaar was, het gesprek geregeld over Jezus liet gaan.
  • Anderen bereiken de omgeving door hun getuigenis. In Markus 5 lees je over een bezeten man in het gebied van de Gerasenen, die door Jezus bevrijd wordt.  Zijn volksgenoten worden bang, en vragen Jezus om weg te gaan. “Toen Hij in de boot stapte, smeekte de man die bezeten was geweest om bij Hem te mogen blijven. Dat stond Hij hem niet toe, maar Hij zei tegen hem: ‘Ga naar huis, naar uw eigen mensen, en vertel hun wat de Heer allemaal voor u heeft gedaan en hoe Hij zich over u heeft ontfermd.’ De man ging weg en begon in de Dekapolis rond te vertellen wat Jezus voor hem had gedaan, en iedereen stond verbaasd.” (Markus 5:18-20).

De Dekapolis was een gebied buiten Israël, een verbond van tien steden. Na een poosje komt Jezus terug in de Dekapolis, en dan gebeurt er het volgende:
[Jezus]  vertrok weer uit de omgeving van Tyrus en ging via Sidon naar het Meer van Galilea, dwars door het gebied van de Dekapolis. Daar werd iemand bij Hem gebracht die doof was en gebrekkig sprak, en men smeekte Hem om deze man de hand op te leggen. Hij nam de man apart, weg van de menigte, stak zijn vingers in diens oren en raakte met speeksel zijn tong aan. Hij sloeg zijn blik op naar de hemel, zuchtte diep en zei tegen hem: ‘Effata!’, wat betekent: ‘Ga open!’ Daarop gingen zijn oren open, zijn tong kwam los en hij kon normaal spreken. Hij beval de omstanders om aan niemand te vertellen wat er gebeurd was; maar hoe strenger Hij het hun verbood, hoe meer ze het rondvertelden. De mensen waren geweldig onder de indruk en zeiden: ‘Alles wat Hij doet is goed: zelfs doven laat Hij horen en stommen laat Hij spreken.’(Markus 7:31-37). Waarom brengen deze heidenen een dove man naar Jezus? Ik denk omdat ze het getuigenis van de man die eerst bezeten was, hadden gehoord. Door zijn getuigenis kwamen mensen naar Jezus toe.

  • Dorkas is een ander voorbeeld. In Joppe woonde een leerlinge die Tabita heette, in onze taal is dat Dorkas. Ze deed veel goeds voor anderen en gaf vaak geld aan de armen. (Handelingen 9:36). Dorkas viel niet op omdat ze veel over God praatte, of vanwege haar getuigenis. Zij viel op door haar praktische liefde, door het goede wat ze deed en haar vrijgevigheid.  Als Dorkas sterft, en Petrus geroepen wordt om bij haar lichaam in een bovenvertrek te kijken, is het eerste wat er staat: Na zijn aankomst werd [Petrus] naar het bovenvertrek gebracht, waar de weduwen om hem heen kwamen staan en hem huilend de tunica’s en mantels lieten zien die Dorkas nog maar pas gemaakt had. (Handelingen 9: 39). De leerlingen en weduwen in Joppe kwamen bij Jezus, omdat ze aan Dorkas konden zien hoe Jezus’ liefde er in de praktijk uitziet.

Eigenlijk kun je niet niet evangeliseren. Hoe je spreekt, wat je doet, waar je heen gaat, welke kleren je draagt: alles draagt bij aan het beeld dat mensen hebben van de kerk en van Jezus. Als jij wilt leven als Jezus, als jij ook zondaars wilt opzoeken en redden -door ze naar Jezus te leiden -: evangeliseer, zoals God je gemaakt heeft.


[1] Matteüs 28:16-20

De Bijbelteksten in deze blog zijn ontleend aan de NBV21 © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2021, tenzij anders aangegeven.

Voetnoten
[9] Cuany, Monique. September 2018. “ “Today, Salvation Has Come to This House.” God’s Salvation of God’s People in Luke’s Gospel.” Currents in Theology and Mission Vol. 45 no. 4
[9A] blz. 15
[9B] blz. 14
[9C] blz. 16

[10] Hybels, Bill, et al. 1996. Zo Word Je Een Aanstekelijk Christen. Gideon.
[10A] blz. 22-23
[10B] blz. 128-138

Zonde: daad of ziekte?

Jezus’ leven en missie waren gericht op het dienen van anderen en het zoeken en redden van zondaars. Hij botste vaak met farizeeën en schriftgeleerden vanwege zijn omgang met tollenaars en zondaars, wat voor hen onaanvaardbaar was. Jezus benadrukte dat hij gekomen was voor de zieken, niet voor de rechtvaardigen, en dat barmhartigheid belangrijker was dan offers. Door zijn interacties en gelijkenissen bewees Hij dat niemand te min is om gered te worden, en dat zondaars genezing nodig hebben.

Jaarthema: Leven als Jezus (V)

Jezus kwam om te dienen en om Zijn leven te geven als losprijs voor velen. Jezus kwam om het goede nieuws over Gods koninkrijk te brengen. Jezus kwam ook om zondaars te zoeken en te redden. Daardoor botste Jezus geregeld met de farizeeërs en de schriftgeleerden, die een andere kijk hadden op zonde en de omgang met zondaars dan Jezus had.

Omgaan met tollenaars
Op verschillende momenten tijdens Zijn leven op aarde krijgt Jezus stevig commentaar op de keuzes die Hij maakt. Eén punt van kritiek dat steeds weer terugkomt, is dat Jezus omgaat met tollenaars en zondaars. De farizeeën en schriftgeleerden kunnen zich niet voorstellen dat een rabbi zoiets zou doen. Maar ook de ‘gewone’ Jood heeft er moeite mee als Jezus het gezelschap opzoekt van deze mensen.

Toen Jezus van daar verderging, zag Hij bij het tolhuis een man zitten die Matteüs heette, en Hij zei tegen hem: ‘Volg Mij.’ Hij stond op en volgde Hem. Toen Hij in zijn huis aanlag voor de maaltijd, kwam er ook een groot aantal tollenaars en zondaars, die samen met Hem en zijn leerlingen aan de maaltijd deelnamen. De farizeeën zagen dit en zeiden tegen zijn leerlingen: ‘Waarom eet uw meester met tollenaars en zondaars?’ Hij hoorde dit en gaf als antwoord: ‘Gezonde mensen hebben geen dokter nodig, maar zieken wel. Overdenk eens goed wat dit wil zeggen: “Barmhartigheid wil Ik, geen offers.” Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars.’ (Matteüs  9:9-13 (In Marcus 2:13-17 en Lucas 5:29-32 staat hetzelfde verhaal met ongeveer hetzelfde antwoord.))

Wanneer de farizeeën een keer openlijk klagen dat tollenaar en zondaars Jezus opzoeken om naar Hem te luisteren, vertelt Hij drie verhalen. Het is net alsof Jezus zegt: ‘nu moet het gezeur maar eens afgelopen zijn.’ Hij vertelt over een verloren schaap, een verloren muntstuk en een verloren zoon (Lucas 15). En ieder verhaal heeft dezelfde, duidelijke conclusie:

  • Ik zeg u: zo zal er in de hemel meer vreugde zijn over één zondaar die tot inkeer komt dan over negenennegentig rechtvaardigen die geen inkeer nodig hebben. (Lucas 15:7)
  • Zo, zeg Ik u, heerst er ook vreugde onder de engelen van God over één zondaar die tot inkeer komt. (Lucas 15:10)
  • Zijn vader zei tegen hem: “Mijn jongen, jij bent altijd bij me, en alles wat van mij is, is van jou. We kunnen toch alleen maar feestvieren en blij zijn? Want je broer was dood en is weer tot leven gekomen, hij was verloren en is teruggevonden.” (Lucas 15:31-32)

Jezus laat er geen twijfel over bestaan. Hij is gekomen om zondaars op te zoeken, om te redden wat verloren was, om feest te vieren als een zondaar tot inkeer komt. Daarvoor legde Hij contact met mensen ‘aan de rand van de maatschappij’. Mensen die door fatsoenlijke Joden werden genegeerd of uitgescholden: hoeren, tollenaars, melaatsen en zondaars. Voor Jezus is niemand te min.

Zondaars volgens de farizeeërs
In Matteüs 9 gaat het over tollenaars en zondaars. Het is duidelijk wie tollenaars zijn. In andere gedeelten heeft Matteüs het over een heiden en een tollenaar (Matteüs 8:17) en over tollenaars en hoeren (Matteüs 21:31). Dit maakt duidelijk dat de combinatie ‘tollenaar en nog iets’ een negatieve klank heeft. Maar wat bedoelen de farizeeën en Jezus met ‘zondaars’?

In het algemeen maakten de farizeeën onderscheid tussen mensen die zich aan de reinheidswetten hielden (de havurot) en zij die dat niet deden (de ‘am hdarets). De ‘am hdarets waren mensen die zich niet strikt aan de reinigingsvoorschriften en het geven van de tienden hielden. Door hun zondige gedrag maken ze zichzelf ritueel onrein en daarom niet geschikt om aan een maaltijd met een rabbi deel te nemen. Het conflict tussen Jezus en de farizeeërs ligt in de kritiek op deze rituele scheidslijnen in de samenleving. [7A]
Volgens de farizeeën waren zondaars dus mensen die door hun levenskeuzes niet rein waren. Bijvoorbeeld vanwege hun omgang met heidenen, door seksuele onreinheid of om een andere reden. Hierbij keken de farizeeën vooral naar wat iemand deed. In de traditie van de farizeeën kon een tollenaar nooit havurot worden. Maar zodra een tollenaar vrijwillig zijn baan opgaf, dan was de weg vrij om weer als huvurot gezien te worden. [7B]. Het was de baan, de daad die de persoon onrein maakte. Een tollenaar was bij voorbaat ‘ongeschikt’, onrein, geen materiaal om mee om te gaan. Dat kon je aan de buitenkant al zien.

Voordat we de farizeeën hierom veroordelen: hoe vaak doen wij hetzelfde? We zeggen: ‘iedereen is welkom in de kerk’. Maar hoe reageren we in de volgende gevallen? Geef eens eerlijk antwoord op de vraag: ‘wat denk je?’ en ‘wat doe je?’ in het volgende geval:
– Een bekende en veroordeelde misdadiger (type Willem Holleder of Marc Dutroux) bezoekt na zijn vrijlating de diensten van de Pinkstergemeente Jozua.
– Een dakloze met smerige kleding komt binnen om de kerkdienst te volgen.
– Twee vrouwen van ongeveer dezelfde leeftijd, beiden met een identieke trouwring om en innig gearmd, komen naar binnen om de kerkdienst te volgen.
– Een zwerver die naar alcohol ruikt, komt na de kerkdienst binnen en gaat een kop koffie drinken.
– De twee vrouwen (die met de trouwring) vertellen je na de dienst aan de koffie dat ze blij waren dat ze naar binnen mochten (ja toch?). Bij een andere kerk werden ze weggestuurd.

Schuttingen bouwen
Dacht je bij één van deze vijf situaties: ‘alsjeblief niet’? Die mensen zijn welkom in de kerk, maar liever niet in onze Pinkstergemeente. Had je de neiging een preek af te steken over ‘alcohol is niet goed, want je lichaam is een tempel van God’ of  ‘homoseksualiteit is een zonde’? Dat had een farizeeër ook gedaan.

Niet omdat ze een hekel aan mensen hadden. Maar omdat farizeeën zichzelf zagen als hoeders van de wet. Farizeeën wilden om die reden de menigte onderwijzen in de leer van de Tenach. Ze vonden het oprecht erg dat de ‘normale man’ zo weinig van Gods wetten wist. En een farizeeër wilde zich zeker aan Gods wetten houden.  Daarbij gingen ze uit van het principe: Wie met wijzen omgaat wordt zelf wijs, wie met dwazen verkeert, ondervindt schade. (Spreuken 13:20). Wij zouden zeggen: waar je mee omgaat, word je mee besmet. Uit de vraag van de farizeeën klinkt zelfs erkenning voor Jezus’ gezag door. Ze willen echt weten: waarom eet rabbi Jezus met zondaars die hem “naar beneden kunnen trekken”, terwijl hij ook met andere rabbi’s kan eten?

Ondanks hun goede bedoelingen was er een probleem: de farizeeën hadden tientallen regels en wetjes bedacht naast de Tenach. Niet omdat ze dol op wetten waren, maar vanwege hun eerbied voor God en Zijn wet. Uit angst een wet te overtreden, voegden ze extra wetten toe als een ‘schutting’ om Gods woord. Als je die regels niet overtrad, dan had je Gods wet zeker niet overtreden. Daardoor maakten ze het voor mensen bijna onmogelijk om bij God te komen. Je moest wel heel ‘rechtvaardig’, heel ‘goed’ zijn. Het volgen van de regels werd een doel op zichzelf. De farizeeën haalden die norm – volgens henzelf, en volgens de Joden om hen heen. Daardoor werden ze hoogmoedig en trots; ze keken neer op de mensen die de norm zeker niet konden halen, zoals tollenaars en zondaars. Het is tegen deze achtergrond dat Jezus tegen de menigte en zijn leerlingen zegt:
‘De schriftgeleerden en de farizeeën hebben plaatsgenomen op de stoel van Mozes. Houd je dus aan alles wat ze jullie zeggen en handel daarnaar; maar handel niet naar hun daden, want ze doen zelf niet wat ze jullie voorhouden. Ze bundelen alle voorschriften tot een zware last en leggen die de mensen op de schouders, terwijl ze zelf geen vinger uitsteken om die te verlichten. Al hun daden zijn erop gericht om door de mensen gezien te worden. Ze verbreden immers hun gebedsriemen en maken de kwastjes aan hun kleren langer, ze verlangen een ereplaats bij feestmaaltijden en in synagogen, en hechten eraan op het marktplein eerbiedig begroet te worden en door de mensen rabbi genoemd te worden. […] Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars, jullie versperren de mensen de toegang tot het koninkrijk van de hemel. Zelf gaan jullie er niet binnen, maar jullie houden ook degenen die er willen binnengaan tegen. (Matteüs 23:1-7 en 13)

Je kunt dus eerbied hebben voor God, Zijn woord kennen en uitleggen, en toch voor anderen een hindernis zijn om Gods Koninkrijk binnen te gaan. Dan ben je niet als Jezus, maar lijk je meer op de farizeeën. Hoe lijk je dan wel op Jezus?

Zondaars volgens Jezus
Jezus ging wel om met tollenaars en zondaars. Waarom? Omdat zonde Hem niet kon schelen? Dat is niet de reden. Jezus geeft verschillende mensen de opdracht om niet meer te zondigen (Johannes 5:14; Johannes 8:11). Jezus vergeeft meerdere mensen hun zonden (Marcus 2:5; Lucas 7:48) en hij geeft Zijn discipelen het recht om zonden te vergeven (Johannes 20:23). Zonde doet er dus toe.

Waarom Jezus omging met tollenaars en zondaars, blijkt uit het antwoord dat Hij de farizeeën geeft in Matteüs 9:
Hij hoorde dit en gaf als antwoord: ‘Gezonde mensen hebben geen dokter nodig, maar zieken wel. Overdenk eens goed wat dit wil zeggen: “Barmhartigheid wil Ik, geen offers.” Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars.

Als we het antwoord dat Jezus geeft goed bestuderen, dan blijkt hoe Hij in enkele zinnen laat zien waar het echt om gaat.
Als eerste zegt Hij: Gezonde mensen hebben geen dokter nodig, maar zieken wel. In Jezus’ tijd geloofden veel mensen dat er een direct verband was tussen ziek zijn en zonde. Dat zie je o.a. in Johannes 9, waar de discipelen een blindgeborene zien en aan Jezus vragen: ‘Rabbi, hoe komt het dat hij blind was toen hij geboren werd? Heeft hij zelf gezondigd of zijn ouders?’ De discipelen weten niet wie er gezondigd heeft, maar ze zijn er wel zeker van dat er iemand gezondigd heeft. Jezus geeft als antwoord dat er geen verband is tussen zonde en deze ziekte.
In het antwoord aan de farizeeën sluit Jezus aan de ene kant aan bij dit geloof door het te hebben over zieke en gezonde mensen. En aan de andere kant draait Hij het wereldbeeld van de farizeeën en discipelen volledig om. De mensen worden niet ziek van de zonde; hun zonde is de ‘ziekte’!

Jezus ziet de zondaar als iemand die ziek is geworden en behoefte heeft aan genezende zorg, vergelijkbaar met de zorg van een arts. Deze genezende zorg bestaat hier uit oprechte aandacht door samen te eten. Daarmee werd het genezingsproces ingezet en was er ruimte voor het medicijn: ‘besef van zonde, berouw en vergeving’.
Interessant in dit verband is dat Jezus zichzelf hier een ‘dokter’ noemt. Die uitspraak doet denken aan de Bijbelse metafoor van God als geneesheer. De rabbijnse uitleg koppelde deze genezing aan de kracht van de Torah. Genezing van ziekte lag, volgens een vroege commentator op Exodus 15:26, in het luisteren naar en in praktijk brengen van de woorden van de Torah. Wanneer Jezus hier de leidende, genezende, rol op zich neemt, doet Hij iets wat voorbehouden is aan God, of aan de Torah. De uitspraak over de arts laat zien dat Jezus in staat is om zondaars tot berouw te brengen, zoals Hij direct voor dit geschil met Matteüs (Levi) had gedaan.

De uitspraak werpt ook licht op een ander aspect van Jezus: zoals een arts met zieken omgaat zonder die ziekten te hebben, zo is hij immuun voor corruptie in zijn contact met de tollenaars, de vertegenwoordigers van het Romeinse systeem. Dit was het antwoord van Jezus op de impliciete kritiek van de farizeeën dat contact met zondaars tot corruptie zou leiden. Een maaltijd houden is daarom niet alleen een manier om mensen tot berouw te brengen, maar een strategie die de persoon van Jezus typeert, volgens het verhaal van Mattheüs. [7C]

Jezus at met schriftgeleerden en farizeeërs, tollenaars en zondaars.

Dus in het eerste deel van zijn antwoord zegt Jezus: de zonde is het probleem, niet de zondaar. Daarom moet ik juist met deze mensen eten, om Mij met hen te verbinden. Hoe kan ik ze helpen als ik alle contact met ze vermijd? En dat kan Ik doen zonder bang te zijn voor hun zonden. Omdat ik doe wat God van mij wil, hoef ik niet bang te zijn om ‘besmet’ te worden.

Daarna zei Jezus: Overdenk eens goed wat dit wil zeggen. Deze uitspraak was de farizeeën bekend. Hij werd veel gebruikt door rabbi’s. Het was geen verwijt (zo van: ga de tekst die Ik aanhaal eens lezen). Het was een oproep om dat wat ze zagen, wat ze meemaakten, toe te passen in deze situatie.

Jezus sluit af met: “Barmhartigheid wil Ik, geen offers.” Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars.

Met de aanhaling uit Hosea 6:6[1] verwijst Jezus naar de Joodse term Gemillut hesed. Dit zijn niet verplichte, onzelfzuchtige acties binnen onderlinge relaties, die iemand uit liefde voor een ander doet. Omdat ze vrijwillig zijn, is er geen wet van God die dit kan regelen. Dat iemand zó liefde toont, is belangrijker dan vastgelegde verplichtingen. Offers zijn goed, maar werken uit liefde zijn beter.

Betekent dit dat de farizeeërs het helemaal mis hadden? Maakt het niet uit welke daden je laat zien? Je daden maken zeker uit. Volgende week zullen we zien hoe Jezus’ liefde, aandacht en overtuiging zondaars in beweging brengt. En hoe we daarin op Jezus mogen lijken.


Voorlopig kunnen we de conclusie trekken dat Jezus aan tafel zat met tollenaars en zondaars om contact met hen te maken en hen aan te sporen hun wegen te veranderen. Jezus wist zichzelf bovendien gevuld met de kracht van Gods, waarmee hij mensen kon aansporen tot verandering [7D].

De farizeeën keken naar wat iemand deed. Als hij zich hield aan de wetten die onderscheidend waren, dan was iemand rechtvaardig. De daden waren belangrijker dan de persoon. Jezus keek naar wat iemand was. De zonde die hij deed was de ziekte, niet de kern van de persoon. En van deze ziekte moest de persoon genezen door omgang met Jezus.

[1] Hosea 6:6 Want liefde wil Ik, geen offers; met God vertrouwd zijn is meer waard dan enig offer.

De Bijbelteksten in deze blog zijn ontleend aan de NBV21 © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2021, tenzij anders aangegeven.

Voetnoten
[7] Ottenheijm, E. 2011. “The Shared Meal—a Therapeutical Device The Function and Meaning of Hos 6:6 in Matt 9:10-13.” Novum Testamentum. Vol. 53, No. 1, 1–21. <https://doi.org/10.1163/156853610×493009>
[7A] blz. 5.‌
[7B] blz. 8
[7C] blz. 13-14
[7D] blz. 11

Wie goed nieuws wil brengen, moet inwoner zijn.

Het Koninkrijk van God biedt ‘goed nieuws’ in tegenstelling tot het rijk van de duivel. Terwijl de duivel destructief is, brengt God liefde, rechtvaardigheid en goedheid. Jezus demonstreert de kracht van dit koninkrijk door verkondiging, genezingen en wonderen. Het Koninkrijk heeft een ‘dubbele status’: het is al aanwezig, maar nog niet volledig gerealiseerd. Geloven en leven zoals Jezus zijn noodzakelijk om inwoner van dit koninkrijk te worden. Verkondigen van het koninkrijk omvat zowel onderwijs als handelen in de wereld.

Jaarthema: Leven als Jezus (IV)

Waarom is het Koninkrijk van God ‘goed nieuws’?
Vanaf onze geboorte wonen we in het rijk van de duivel. De duivel is een kwade meester! Het doel van de duivel is om mensen te verslinden. Hij is een leugenaar en een moordenaar. Hij is als een dief, die komt om te roven, te slachten en te vernietigen. Zó is de overste van deze wereld. De duivel heeft niets goeds met ons voor.

Maar Jezus zegt: er is een ander koninkrijk dichtbij. En in dat koninkrijk heeft God het voor het zeggen. Dat is goed nieuws! In Gods koninkrijk heersen liefde, rechtvaardigheid, trouw, gerechtigheid en goedheid. Dat kun je makkelijk zeggen, maar is het ook waar? Ja. Jezus praat niet alleen over het goede nieuws, Hij laat het ook zien. Waar Jezus het koninkrijk van God openbaart, daar gebeurt van alles:  blinden zien en verlamden lopen, mensen die onrein zijn door een huidziekte worden gereinigd en doven horen, doden worden opgewekt en aan armen wordt het goede nieuws bekendgemaakt. (Matteüs 11:5). Gods koninkrijk is machtig, onstuitbaar, zichtbaar en geweldig. Daar waar God regeert is Zijn koninkrijk aanwezig.


Kun je het koninkrijk van God nu wel of niet zien?
Vorige week schreef ik “een volgend probleem is dat het koninkrijk van God niet fysiek zichtbaar is”. En hierboven schrijf ik “Gods koninkrijk is machtig, onstuitbaar, zichtbaar en geweldig”. Ben ik even in de war? Hoe kan het koninkrijk zowel niet zichtbaar als wel zichtbaar zijn? Wie zich daar in wil verdiepen, raad ik het artikel van Gijs van den Brink aan.
Kort door de bocht komt het er op neer dat het koninkrijk van God een ‘dubbele status’ heeft. Het koninkrijk is er al, en het koninkrijk komt. Met Jezus’ komst naar de aarde is Gods licht doorgebroken in de duisternis. Jezus is overwinnaar. Hij regeert. In de persoon van Jezus, en later door de Heilige Geest, is het koninkrijk dichtbij.
Toen de farizeeën Jezus vroegen wanneer het koninkrijk van God zou komen, antwoordde Hij hun: ‘De komst van het koninkrijk van God laat zich niet aanwijzen, en men kan niet zeggen: “Kijk, hier is het!” of: “Daar is het!” Maar weet wel: het koninkrijk van God ligt binnen uw bereik.’ (Lukas 17:20-21)

Niet alleen de persoon van Jezus, ook wat Hij doet laat zien dat het koninkrijk gekomen is, zoals Hij tegen de farizeeërs zegt: Maar als Ik door de Geest van God demonen uitdrijf, dan is het koninkrijk van God bij u gekomen. (Matteüs 12:28)
Als laatste is ook Jezus’ onderwijs en het onderwijs van Zijn discipelen een openbaring van Gods koninkrijk in de werkelijkheid van het hier-en-nu.

En toch is het koninkrijk er nog niet helemaal. Jezus leert zijn discipelen en ons bidden voor de komst van Zijn koninkrijk:
Onze Vader in de hemel,
laat uw naam geheiligd worden,
laat uw koninkrijk komen,
laat uw wil gedaan worden
op aarde zoals in de hemel.
(Matteüs 6:9b-10).
Het koninkrijk is er nog niet, Gods wil wordt nog niet volledig gedaan. Jezus zal ooit over alle volken regeren (Openbaring 15:4) en uiteindelijk, als Hij al zijn vijanden heeft verslagen, zijn koningschap aan de Vader overdragen (1Korintiërs 15:22-25). Maar zover is het nog niet, dat koninkrijk moet nog komen.

Een bekend beeld voor het koninkrijk dat er is en nog moet komen, is dit:

Generaal Eisenhower had in de Tweede Wereldoorlog twee dagen gesteld. De ene dag, de dag van de invasie, zou de Decision-day zijn (D-day). Maar na die dag zou er een lange bloedige strijd volgen, totdat de dag van de overwinning zou aanbreken: de Victory-day (V-day).

De dag waarop de Heere Jezus uitriep “het is volbracht” kun je vergelijken met de D-day: toen is het beslissende al gebeurd. De zonde is verzoend, de duivel de kop vermorzeld. Nu leven we heen naar de dag van de eindoverwinning, die je kunt vergelijken met de V-day: dan zal het ook met de ‘stuiptrekkingen’ van de boze (zwak uitgedrukt overigens) gedaan zijn. Voor ons komt het erop aan om door het geloof te leren steunen op dat “het is volbracht” om vervolgens in een levende hoop uit te zien naar de dag van “het is voltooid”. [A]
Ds. P. D. J. Buijs

Onze D-Day is geweest; vol verlangen kijken we uit naar V-Day.

Het Nieuwe Testament laat het koninkrijk van God in twee gedaanten zien: een voorlopig en nog niet volmaakt koninkrijk nu, en een volmaakt koninkrijk dat later komt.

Leven in het koninkrijk vraagt om inwoners
Al is Gods koninkrijk nu nog niet volmaakt, het is er wel! Daar waar God regeert, is Zijn koninkrijk zichtbaar. Jezus was de eerste die Gods koninkrijk in deze wereld toonde. Om te leven zoals Jezus ons heeft voorgedaan, moeten wij écht onderdeel uitmaken van het koninkrijk van God. We moeten inwoners van het koninkrijk zijn.
Dan worden niet precies hetzelfde als Jezus. Jezus heeft alle macht in hemel en op aarde. Hij is Koning Jezus. Wij zijn de onderdanen. Maar we moeten wel, net als Hij, het koninkrijk verkondigen en voorleven.

De eerste stap is om ‘inwoner’ te worden van het koninkrijk van God. Hoe word je dat? Door je te bekeren en Jezus te erkennen als jouw Koning. Pas als je jouw leven aan Hem overgeeft, als jij je bekeert en gelooft, dan ben je in staat om het koninkrijk te zien en de nabijheid van de Heer te ervaren.
Het is belangrijk om je te realiseren dat er een verschil is tussen een inwoner en een toerist. Ik ga graag op vakantie naar Zuid-Spanje. Ik ken er de weg en weet waar de winkels zijn. Ik ken mooie wandelroutes. Ik geniet van de zon en de natuur. Ik versta zelfs een paar woorden Spaans. Ben ik een inwoner van Spanje? Nee, ik ben iemand die op visite komt, een toerist. Ik ben een Nederlander. Mijn huis staat in Nederland. Ik heb een Nederlands paspoort en ik spreek vloeiend Nederlands. Wat er in Spanje gebeurt interesseert mij, maar het raakt mij veel minder dan wat er in Nederland gebeurt.

Zo is het ook met het koninkrijk van God: Bijbel lezen is belangrijk, maar dat alleen maakt je geen inwoner van het koninkrijk van God. Naar de kerk gaan is goed, maar van kerkbezoek word je geen inwoner. Een preek luisteren op YouTube is zinvol, maar het maakt je geen inwoner. Alleen bekering, geloof, overgave en gehoorzaamheid aan Jezus maakt je een inwoner van het koninkrijk van God. Zet je die stap niet, dan ben je een toerist, hoeveel Bijbel je ook leest en hoe vaak je ook naar de kerk gaat.

De tweede stap is om het koninkrijk te verkondigen. Bij ‘verkondigen’ denken wij aan preken, aan onderwijzen. Dat is een deel van het Koninkrijk. Jezus trok rond en sprak over het koninkrijk van God. Maar daarnaast liet Hij het koninkrijk zien! Hij zocht mensen op die een verlosser nodig hadden. Hij deed tekenen en wonderen om te laten zien dat het koninkrijk was aangebroken. Hij deelde gaven uit om het Koninkrijk te laten groeien. Al deze onderdelen – onderwijzen, verloren mensen zoeken, tekenen doen en het gebruiken van gaven – horen bij het verkondigen van het Koninkrijk. Als wij willen leven als Jezus, dan moet we Hem daarin volgen.

De Bijbelteksten in deze blog zijn ontleend aan de NBV21 © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2021, tenzij anders aangegeven.

Voetnoten
[A] Buijs PDJ. 3 april 2004. Het is volbracht na de opstanding. https://refoweb.nl/vragenrubriek/2613/het-is-volbracht-na-de-opstanding/. Bezocht: 3 februari 2025.

Jezus verkondigt het Koninkrijk van God

Jezus kwam om te getuigen over het koninkrijk van God. Dat God koning is, wordt door de Bijbel bevestigd. Maar voor mensen is het lastig om te zien en te erkennen dat God onze koning is. God is onzichtbaar en Zijn koninkrijk is niet aan te wijzen. Daarnaast worden we geboren in een ander koninkrijk, dat van Satan. Jezus staat op in Satans’ koninkrijk en brengt daarin het goede nieuws van het koninkrijk van God.

Jaarthema: Leven als Jezus (III)

Jezus had meer dan één reden om naar de aarde te komen
Er zijn verschillende teksten die vertellen waarom Jezus als mens naar de aarde kwam. De bekendste reden, die het Christelijk geloof uniek maakt, hebben we eerder gezien: Jezus is gekomen om te dienen en Zijn leven te geven als losprijs voor velen. Als je de evangeliën leest, dan zie je dat dit niet het enige is waarvoor Jezus is gekomen. In dit en het volgende blog kijken we naar een tweede reden.

Gekomen om het goede nieuws over het Koninkrijk van God te brengen
Jezus is in Kafarnaüm (of Kapernaüm, afhankelijk van de gebruikte Bijbelvertaling). Daar onderwijst Hij in de synagoge, waar de mensen diep onder de indruk zijn van zijn lessen. Ook geneest Jezus de zieken die bij Hem gebracht worden. Als Hij zich terugtrekt, dan gaan de mensen Hem zoeken:
Bij het aanbreken van de dag vertrok Hij [Jezus] en ging naar een eenzame plaats. De mensen gingen Hem zoeken, en toen ze Hem gevonden hadden probeerden ze Hem ervan te weerhouden bij hen weg te gaan. Maar Hij zei tegen hen: ‘Ook in de andere steden moet Ik het goede nieuws over het koninkrijk van God brengen, want daarvoor ben Ik gezonden.’ En Hij maakte dat goede nieuws bekend in de synagogen van Judea. (Lucas 4:42-44).
Jezus weigert om in Kafarnaüm te blijven, met als reden: hij is gezonden om het goede nieuws over het koninkrijk van God te brengen. Dat is de reden dat Hij spreekt in de synagogen van Judea. Jezus moet aan heel het volk vertellen over dit koninkrijk. In dit stukje gaan we dieper in op de vraag: hoe zit het met het koninkrijk van God? Wie is de koning, en waar is Zijn rijk?

Ook in de andere steden moet Ik het goede nieuws over het koninkrijk van God brengen

God, de (onzichtbare) Koning
Wij wonen in het Koninkrijk der Nederlanden. Bij een koninkrijk hoort een koning(in). Zonder vorst(in) geen koninkrijk! Wanneer Jezus spreekt over het koninkrijk van God, dan moet er dus een koning zijn. En het is duidelijk: die koning, dat is God.
Het idee van God als koning over het Joodse volk en over heel de aarde was niet nieuw voor de Joden. In een aantal Psalmen wordt de HEER bezongen als koning over de aarde (o.a. Psalm 47, 93, 97 en 103). Daarnaast presenteert God Zich in de geschiedenis van Israël als koning over Zijn volk. Wanneer het Joodse volk om een koning vraagt (1 Samuël 8 e.v.), dan krijgen ze koning Saul. God had deze vraag al voorzien, en in Deuteronomium 17 regels gegeven voor een regering door een aardse koning.  Maar Samuël verwijt het volk, net zoals God (1 Samuël 10:17-19) dat ze God als koning hebben verworpen in ruil voor een aardse koning.
Maar toen u zag dat koning Nachas van Ammon u aanviel, zei u tegen mij: “Nee, we willen een koning!” En dat terwijl toch de HEER, uw God, uw koning is. Welnu, hier is de koning die u gekozen hebt, de koning waar u om hebt gevraagd; de HEER heeft u een koning gegeven. Als u de HEER dan maar ontzag en toewijding blijft tonen, Hem blijft gehoorzamen en u niet verzet tegen zijn bevelen! Als u en de koning die over u is aangesteld de HEER, uw God, dan maar trouw blijven. (1 Samuël 12:12-14).

Het koningschap van God in het Oude Testament is wat abstract. God is koning over de hele aarde- dat staat vast – maar het zijn aardse koningen die schijnbaar regeren. Af en toe grijpt God zichtbaar in met een teken of wonder. Meestal is het de koning als ‘gezalfde van de Heer’ die het volk Israël moet leiden in afhankelijkheid van God. Wie de Bijbelboeken Koningen en Kronieken kent, weet hoe weinig dit vaak zichtbaar was. 

De aardse koning faalde vaak om het goede voorbeeld te geven en was daarmee geen beeld van het koningschap van God. Daarnaast worstelde Israël met nog een probleem: de ‘onzichtbaarheid’ van God. Alle volken om hen heen hadden godenbeelden, tastbare en zichtbare ‘goden’. Maar Israël mocht geen beeld van God maken (Exodus 20:4-6). Hij is de ongeziene God. Hoe eer je Iemand die je niet kunt zien, niet kunt aanraken, niet rechtstreeks kunt verstaan? In perioden van onzekerheid en verandering zie je dat de Israëlieten zoeken naar iets wat (be)grijpbaar is. Ze willen een God die ze tastbaar kunnen vereren. Een paar voorbeelden:
 Toen het volk merkte dat Mozes lang wegbleef en maar niet van de berg af kwam, verdrongen ze zich om Aäron en eisten van hem: ‘Maak een god voor ons die voor ons uit kan gaan, want wat er gebeurd is met die Mozes, die ons uit Egypte heeft geleid, weten we niet.’ Aäron antwoordde: ‘Neem dan uw vrouwen, zonen en dochters hun gouden oorringen af en breng die bij mij.’ Hierop deden alle Israëlieten zonder aarzelen hun gouden oorringen af en gaven die aan Aäron. Alles wat ze hem brachten smolt hij om en hij goot er een beeld van in de vorm van een stierkalf. Het volk riep uit: ‘Israël, dit is je god, die je uit Egypte heeft geleid!’ Toen Aäron zag wat er gebeurde, bouwde hij een altaar voor het beeld en kondigde hij aan dat er de volgende dag een feest voor de HEER zou zijn. (Exodus 32:1-5)

Het volk riep uit: ‘Israël, dit is je god, die je uit Egypte heeft geleid!’

Na rijp beraad besloot hij [koning Jerobeam] om twee gouden beelden te laten maken in de vorm van een stierkalf. Daarop zei hij tegen het volk: ‘U bent nu vaak genoeg op bedevaart naar Jeruzalem gegaan! Israël, dit is uw god, die u uit Egypte heeft geleid.’ Het ene beeld liet hij in Betel plaatsen, en het andere in Dan, waar het door de Israëlieten in optocht naartoe werd gebracht. Zo verviel het volk tot zonde. (1 Koningen 12:28-30)

Als het volk en Jerobeam zeggen: Israël, dit is je god, die je uit Egypte heeft geleid, dan bedoelen ze niet dat God een het gouden kalf is. Het beeld is een avatar van God, een symbool van kracht. Aäron roept een feest uit voor de HEER, maar dat feest is gericht op het gouden kalf. Al is het feest ‘voor de HEER’, ze halen God omlaag. God wordt hanteerbaar, tastbaar: mensen kunnen met hun godenbeeld doen wat ze willen.
Jerobeam gaat nog een stap verder: het beeld van god wordt een middel om politiek te bedrijven, om ervoor te zorgen dat mensen niet naar de tempel in Jeruzalem gaan. Wie een beeld van God maakt, heeft Zijn koningschap niet begrepen. God wil geëerd worden om wie Hij is, niet op basis van onze voorstelling van Hem. Wij maken geen gouden beeld meer van God, maar onze ideeën en voorstellingen over God kunnen er mijlenver naast zitten. Ooit las ik de uitspraak: ‘vertel mij over de God waar je niet in gelooft. Misschien geloof ik ook niet in Hem’. In ons denken en handelen maken we soms van God een karikatuur. Sommigen zien God als een boze, oude man op een wolk die de hele wereld haat. Anderen zien God als een soort Sinterklaas: ‘je zegt een paar gebeden, en God geeft je wat je wilt.’
Als je dit soort beelden maakt, dan is God geen koning meer. Wie Hij is en wat Hij moet doen is dan afhankelijk van ons. Onze aanbidding of afkeer van het godsbeeld bepaalt dan hoeveel eer de koning krijgt. Dat is niet de Koning die Jezus bekent komt maken! Jezus leert ons de Vader kennen, zoals Hij de Vader kent. In Jezus’ leer en leven toont God Zich als de ware Koning.

Waar is het koninkrijk van God?
Een volgend probleem is dat het koninkrijk van God niet fysiek zichtbaar is. De grenzen van het koninkrijk der Nederlanden kun je opzoeken in een atlas, of op Google Earth. Je kunt bij Vaals op het Drielandenpunt staan en zeggen: ik stap nu over de grens. Ik ga van Nederland in één stap naar Duitsland en dan naar België. Geen twijfel mogelijk. Maar waar bevindt zich het koninkrijk van God? God is koning over de hele aarde, maar waar en/of wat is het koninkrijk van God?

De oudste teksten van het Nieuwe Testament zijn geschreven in het Koinè (Grieks), en het woord voor koninkrijk is basileia. Eén van de vertalingen van basileia is ‘fysiek koninkrijk’, een land waarover een koning regeert [3]. (Basileia kan ook worden vertaald met ‘de autoriteit om te regeren’ of ‘koninklijke macht en waardigheid’, al is dat minder gebruikelijk). Maar Jezus sprak (waarschijnlijk) Aramees, en het woord dat Hij gebruikte voor koninkrijk is malkut. Dit heeft een andere betekenis dan ‘fysiek koninkrijk’. 
Malkut verwijst niet naar een geografisch gebied of rijk en ook niet naar de mensen die het rijk bewonen. Malkut verwijst eerder naar de activiteit van de koning zelf, zijn uitoefening van soevereine macht. Als je uitgaat van het woord malkut, dan kan ‘het koninkrijk van God’ ook worden weergegeven als ‘de soevereiniteit van God’ of ‘de koninklijke macht van God’. Daarmee is het koninkrijk van God de plaats waar Gods wil wordt gedaan, het gebied waarover God regeert. De grenzen van dit koninkrijk worden niet bepaald door de atlas, maar door de erkenning van God als Heer [4].

Dit lijkt een cirkelredenatie: God is koning. Een koning regeert over een koninkrijk. Het koninkrijk van God is daar waar God regeert. Zonder de zonde zou dit inderdaad een cirkelredenering zijn. In de tuin van Eden was de mens gelukkig in gehoorzaamheid aan God, de Koning. God regeerde daar. Maar toen de mens ervoor koos om ‘als God te zijn’ (Genesis 3) was dat een daad van rebellie, van ongehoorzaamheid. God bleef koning, maar Zijn heerschappij werd niet langer door de mens erkend. Er komt een nieuwe machthebber in beeld.  Paulus noemt Satan ‘de god van deze wereld’ (2 Korintiërs 4:4).

Als Satan de god van deze wereld is, dan leven alle mensen bij hun geboorte in het koninkrijk van Satan. Dit koninkrijk is het tegenovergestelde van Gods koninkrijk.  Satan kan God niet Zijn koninklijke macht ontnemen. Maar de duivel kan wel – binnen de door God gestelde grenzen – doen wat hij wil. 

De duivel is de overste van deze wereld. Dit heeft de Heer Jezus Zelf gezegd. De wereld staat dus onder zijn heerschappij. God heeft hem niet tot overste van deze wereld gemaakt. Nee, de wereld heeft zich van God, onder Wiens gelukkige heerschappij zij zich bevond, losgescheurd, en zich zó aan de satan onderworpen.
[5]

Het koninkrijk van Satan is aanwezig op de aarde. En dan komt Jezus met kracht in het koninkrijk van Satan om over een ander koninkrijk te getuigen.
Nadat Johannes gevangengenomen was, ging Jezus naar Galilea, waar Hij Gods goede nieuws verkondigde. Dit was wat Hij zei: ‘De tijd is aangebroken, het koninkrijk van God is nabij: kom tot inkeer en geloof dit goede nieuws.’ (Marcus 1:14-15)

Samenvatting: Jezus kwam om te getuigen over het koninkrijk van God. Dat God koning is, wordt door de Bijbel bevestigd. Maar voor mensen is het lastig om te zien en te erkennen dat God onze koning is. God is onzichtbaar en Zijn koninkrijk is niet aan te wijzen. Daarnaast worden we geboren in een ander koninkrijk, dat van Satan. Jezus staat op in Satans’ koninkrijk en brengt daarin het goede nieuws van het koninkrijk van God.

Volgende week kijken we waarom het koninkrijk van God goed nieuws is. Dan gaan we dit gedeelte ook toepassen op het jaarthema: hoe leef je als Jezus in het verkondigen van het koninkrijk.

De Bijbelteksten in deze blog zijn ontleend aan de NBV21 © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2021, tenzij anders aangegeven.

Voetnoten

[3]  Blue Letter Bible. 2024. “G932 – basileia – Strong’s Greek Lexicon (kjv)”. <https://www.blueletterbible.org/lexicon/g932/kjv/tr/0-1/> . Bezocht: 14 februari 2024
[4] Encyclopædia Britannica. 2018. “Kingdom of God | Christianity.”  <https://www.britannica.com/topic/Kingdom-of-God> . Bezocht: 14 februari 2024
[5] Voorhoeve, HC.  September 2015. “De overste van deze wereld.” <https://www.debijbelvoorjou.nl/wp-content/uploads/2015/09/De-overste-van-deze-wereld-HC-Voorhoeve.pdf>.Bezocht: 15 februari 2024

Leven als Jezus is onze roeping

Jaarthema: Leven als Jezus (II)

Hoe doe je dat, leven als Jezus? In Matteüs staat een tekst die vaak het zendingsbevel wordt genoemd:
En Jezus trad naderbij en sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven alle macht in de hemel en op [de] aarde. Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb. En zie, Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding der wereld.  (Matteüs 28: 18-20, NBG-vertaling 1951)

De NBV21 zegt: ‘Ga dus op weg en maak alle volken tot mijn leerlingen’, maar dat is een mindere vertaling. Een discipel is veel meer dan gewoon een leerling. In zijn boek [1] legt Henk Stoorvogel het verschil tussen een leerling (iemand die interesse heeft) en een discipel goed uit.

“Rond hun zestiende konden de allerbeste [joodse jongens die konden leren] solliciteren bij een rabbi met smicha [autoriteit].[…] Het hoogste goed voor een jongen was het bereiken van de status van rabbi. Zoals vandaag de dag elk jongetje voetballer wil worden, zo was toen de algemene wens dat jongetjes het zouden schoppen tot discipel van een rabbi en misschien wel tot rabbi.

De jongens die niet tot de besten van de klas behoorden, keerden terug naar het familiebedrijf. Ze hielpen mee fruit plukken, olijven telen, koren verbouwen, huizen bouwen of vissen. Petrus en Andreas en Jacobus en Johannes hadden hun kans gemist. Zij waren niet goed genoeg geweest om aangenomen te worden door een rabbi, dus waren ze teruggekeerd naar het bedrijf van hun vader. Dat was geen schande, maar de realiteit voor het gros van de jonge mannen.

Nu kwam er echter een rabbi met smicha een kijkje nemen op hun werk en hij nodigde hen uit om hem te volgen. Zij hoefden niet te solliciteren, maar hij koos hen. De uitnodiging betrof die tot discipelschap. Het Hebreeuwse woord voor discipel is talmid. Het basisidee van de talmid is dat je wordt zoals de rabbi is. Daar draait het om. Het gaat er niet om dat je leert wat de rabbi weet, of ontdekt wat de rabbi kan. Het doel is dat je uitgroeit tot een kopie van de rabbi. Wanneer Jezus de discipelen roept, zegt hij daarmee: ‘Ik geloof dat jullie zo kunnen worden als ik!’ ”
[…]
De discipelen van Jezus wisten vanaf het begin waar zij voor tekenden, toen zij hun netten in de steek lieten. De belofte was geweldig: ‘Jullie zullen worden zoals ik ben.’ Maar de toewijding zou ook volkomen moeten zijn. Wij bieden in onze kerken ‘discipelschapscursussen’ aan, waarbij je in zeven avonden van anderhalf uur leert hoe je kunt leven als volgeling van Jezus. In de beleving van de joden uit Jezus’ tijd is dat een lachertje. Dat is geen discipelschap, maar interesse.
[…]
Discipelschap, in de ware zin van het woord, slokt een mens volledig op. Het is niet iets wat je erbij doet, of waar je af en toe aandacht voor hebt, maar iets wat elk uur van je dag kleurt. Met als het grote perspectief dat je exact zo zult worden als de rabbi. Wanneer hij de roeping van de twaalf discipelen beschrijft, zegt Marcus dat Jezus hun uitkoos ‘opdat zij bij hem zouden zijn’. Dat was het doel.”


Ergens is dit vreemd. Vorige week hebben we gezegd: ‘wij kunnen niet alles doen wat Jezus deed’. En toch belooft Jezus aan Zijn discipelen: jullie zullen worden zoals Ik ben. Hoe kan dat? Hoe kunnen we leven als Jezus zonder Hem te zijn? Is er in de Bijbel een aanwijzing te vinden hoe we in deze spagaat moeten handelen?

Jezus en zijn discipelen zijn op weg naar Jeruzalem. Jezus heeft een aantal keren verteld dat Hij in Jeruzalem zal sterven, maar het dringt niet door tot zijn volgelingen. Zij dromen nog steeds van een aardse Messias, van een koninkrijk hier-en-nu. Jezus gaat naar Jeruzalem: nù zal het gebeuren! Johannes en Jacobus proberen voor te dringen op de dingen die komen gaan. Ze vragen of zij aan Jezus’ rechter- en linkerhand mogen zitten als Hij koning is. De andere leerlingen nemen hen dat kwalijk.
Toen de andere leerlingen hiervan hoorden, namen ze het de beide broers kwalijk. Jezus riep hen bij zich en zei: ‘Jullie weten dat heersers hun volken onderdrukken en dat leiders hun macht misbruiken. Zo mag het bij jullie niet gaan. Wie van jullie de belangrijkste wil zijn, moet dienaar van de anderen zijn, en wie van jullie de eerste wil zijn, moet slaaf van de anderen zijn – zoals de Mensenzoon niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losgeld voor velen.’ (Matteüs 20: 24-28).

Jezus doet een uitspraak, die je in twee delen kunt knippen:

  1. De Mensenzoon is niet gekomen om te gediend te worden, maar om te dienen.
  2. De Mensenzoon is gekomen om zijn leven te geven als losgeld voor velen.

De tweede uitspraak is uniek voor Jezus Zelf. Hij zegt niet dat zijn discipelen dat ook moeten doen. Zij kunnen daarin niet zo zijn als Jezus. Hij geeft zijn leven als losprijs voor velen: eenmalig, voor altijd genoeg.

Maar de discipelen, die moeten worden als Jezus, en die in Handelingen een belangrijke positie innemen, moeten wel dezelfde houding hebben die Jezus hierin heeft. Als ze belangrijk willen zijn, als ze de eerste plaats willen innemen, dan moeten ze één ding doen: dienen! Deze les is zo lastig voor de leerlingen dat Jezus die een paar dagen later nog een keer herhaalt.

In Johannes 13 lees je dat Jezus de voeten van zijn discipelen wast. Het wassen van de voeten was slavenwerk. De minste dienaar moest dit vieze karweitje doen. Het wassen van de voeten van gasten was ook een daad van gastvrijheid. Het werd niet alleen gedaan om hygiënische redenen, maar ook als een symbolische erkenning van eer en van de sociale positie van de bezoeker [2A]. Er was daarom geen rabbi die zich daartoe verlaagde. Zijn leerlingen zouden uit eerbied de voeten van de rabbi moeten wassen, niet andersom. Maar de discipelen zijn nog teveel bezig met een aards koninkrijk, met hun eigen belang. Ze gaan écht niet de minste zijn. En dus wast Jezus hen de voeten – de meerdere dient de mindere.
Toen Hij [Jezus]  hun voeten gewassen had, deed Hij zijn bovenkleed aan en ging weer naar zijn plaats. ‘Begrijpen jullie wat Ik gedaan heb?’ vroeg Hij. ‘Jullie zeggen altijd “meester” en “Heer” tegen Mij, en terecht, want dat ben Ik ook. Als Ik, jullie Heer en jullie meester, je voeten gewassen heb, moet je ook elkaars voeten wassen. Ik heb een voorbeeld gegeven; wat Ik voor jullie heb gedaan, moeten jullie ook doen. Werkelijk, Ik verzeker jullie, een slaaf is niet meer dan zijn meester, en een afgezant niet meer dan wie hem zendt. Je zult gelukkig zijn als je dit niet alleen begrijpt, maar er ook naar handelt. (Johannes 13: 12-17)

Om uit te leggen wat Jezus deed toen hij de voeten van zijn discipelen waste, spreken theologen vaak over hoe Jezus, de belangrijkste, zichzelf vernedert.  Hij verricht een dienst die past bij een slaaf of persoon van lage rang. Als Jezus bereid is zo’n vernederend en nederig werk te doen, zouden zij die hem als Heer dienen (13:16) ook bereid zouden moeten zijn om hetzelfde en zelfs méér te doen. Zo wordt nederige dienstbaarheid in de gemeente op een radicale manier gedefinieerd als de ware aard van echte liefde.

Je kunt ook op een andere manier naar de voetwassing kijken.  Dan ligt de focus niet in de eerste plaats ligt op het zichzelf vernederen, maar eerder op de intensiteit van de liefde van Jezus. Je kijkt naar hoe ver de liefde zou gaan. Wanneer Jezus spreekt over wat hij heeft gedaan, noemt hij zichzelf geen nederige dienaar, maar “Heer en Leraar/Rabbi” (13:13). Wat hij heeft gedaan, deed hij als hun Heer en Leraar. Dat is een aanwijzing dat Jezus, als de belangrijkere persoon, niet de voeten van zijn discipelen waste om zichzelf te vernederen. Hij deed dat als de belangrijkste persoon om zijn intense liefde te illustreren. Zo’n liefde is niet gericht op het bevorderen van de eigen positie, maar op het belang van medegelovigen [2B].

Beide interpretaties van de voetwassing passen bij de gedeelten die we gelezen hebben. Leven als Jezus wil zeggen dat je uit Zijn liefde leeft. Deze liefde kun je niet voor jezelf houden. De liefde die Jezus geeft is niet ik-gericht. Jezus gaf zijn leven als losprijs voor velen, gedreven door Zijn liefde. Deze liefde was alleen maar gericht op het belang van andere mensen, op ons belang. En dan zegt Jezus: Wie van jullie de belangrijkste wil zijn, moet dienaar van de anderen zijn, en wie van jullie de eerste wil zijn, moet slaaf van de anderen zijn (Matteüs) en Ik heb een voorbeeld gegeven; wat Ik voor jullie heb gedaan, moeten jullie ook doen.(Johannes).

Hiermee komen we uit de spagaat. De eerste drijfveer om iets te zijn, om iets te doen, moet liefde zijn. Je moet niet zoeken naar eer, naar aandacht, naar bewondering. Je moet iets zelfs niet alleen maar doen, omdat jij er goed in bent. Jezus zegt: doe wat Ik heb gedaan. Ik wilde datgene doen waar jullie ‘te goed’ voor waren. Niet om je de oren te wassen, maar om je ogen te openen! Als mijn liefde je ergens toe drijft, dan ben je daar niet ‘te goed’ voor.

Vraag tussendoor: Jezus zegt dat je slaaf en dienaar van de anderen moet zijn. Hoe ver gaat dit?

De uitspraak van Jezus betekent niet dat je altijd, op elk moment, klaar moet staan voor de kerk. Het betekent ook niet dat je blind moet doen wat een spreker, oudste of voorganger beweert. Jezus wil dat we discipelen zijn; we zijn geen robots zonder gevoel of verstand. Jezus werkte geen 24 uur en 7 dagen per week. Hij nam tijd om te bidden, te eten en te slapen. Wij moeten ook voor onszelf zorgen om te kunnen zijn als Jezus. Het gaat erom dat we, als Zijn liefde ons beweegt om iets te doen, volmondig ‘ja’ zeggen en Hem volgen.

Om over na te denken:

  • Ben je bereid om ‘ja’ te zeggen als Zijn liefde je in beweging zet?
  • Wat mag het je kosten om Zijn liefde te laten zien?
  • Hoe zorg je ervoor dat je, bij het volgen van Jezus, ook goed voor jezelf zorgt?

De Bijbelteksten in deze blog zijn ontleend aan de NBV21 © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2021, tenzij anders aangegeven.

VOETNOTEN

[1] Stoorvogel, H. 2015. Jezus leven / 2e druk: volgen in het ritme van de rabbi. Voorhoeve. Blz. 52-55

[2A] Watt, J. van der. 2017. “The Meaning of Jesus Washing the Feet of His Disciples (John 13).” Neotestamentica. Vol 51, No. 1,  25–39. Blz. 30 <https://doi.org/10.1353/neo.2017.0001>.
[2B] Idem, blz. 31-32.

Leven als Jezus: kan dat?

Jaarthema: Leven als Jezus (I)

In onze kerk werken we met een jaarthema. Van augustus 2022 tot en met juli 2024 was dat thema: Leven als Jezus. Nu denk je misschien: een jaarthema dat twee jaar duurde? Dat klopt! Na het eerste jaar was er nog zoveel te zeggen dat we er het tweede jaar gewoon mee doorgingen.

Leven als Jezus, waar denk je dan aan? Bij mij komen er dan snel allerlei liedjes naar boven. Zoals ‘Eén Gebed’ van Matthijn Buwalda.

Heer, ik heb maar één gebed,
Ik heb maar één gebed
Dat ik meer en meer op U ga lijken.

En U bent het waard om net als U te willen zijn.

De vraag is wel: kunnen we leven als Jezus? En wat is dat dan, leven als Jezus?

In Kolossenzen 1: 12-20 schrijft Paulus een loflied op Jezus, God de Zoon.
Breng dus met vreugde dank aan de Vader. Hij stelt u in staat om te delen in de erfenis die alle heiligen wacht in het licht. Hij heeft ons gered uit de macht van de duisternis en ons overgebracht naar het rijk van zijn geliefde Zoon, die ons de verlossing heeft gebracht, de vergeving van onze zonden.
Beeld van God, de onzichtbare, is Hij, eerstgeborene van heel de schepping: in Hem is alles geschapen, alles in de hemel en alles op aarde, het zichtbare en het onzichtbare, vorsten en heersers, machten en krachten, alles is door Hem en voor Hem geschapen.
Hij bestaat vóór alles en alles bestaat in Hem. Hij is het hoofd van het lichaam, de kerk.
Oorsprong is Hij, eerstgeborene uit de dood, om in alles de eerste te zijn: in Hem heeft heel de volheid willen wonen en door Hem en voor Hem alles met zich willen verzoenen, alles op aarde en alles in de hemel, door vrede te brengen met zijn bloed aan het kruis.

In dit loflied wordt Jezus ‘beeld van God’ genoemd, degene ‘door wie alles is geschapen en waarin alles bestaat’. Hij is ‘oorsprong, eerstgeborene uit de dood, in alles de eerste, hoofd van de kerk’.
Dat zijn titels die wij als mens nooit kunnen krijgen. Wij scheppen niet, wij zijn niet het hoofd van de kerk. In die zin kunnen wij dus nooit ‘leven als Jezus’. 

Wat dan wel? Betekent ‘leven als Jezus’ dat we precies hetzelfde moeten doen als wat Jezus deed toen Hij als mens op aarde leefde? Laten we eens een klein lijstje maken van dingen die Jezus deed toen Hij op aarde was:

  • Jezus verbaasde op twaalfjarige leeftijd de leraren in de tempel met Zijn inzicht en antwoorden (Lucas 2: 41 – 47). In onze tijd zou dat zoiets zijn als een groep dominees en theologen verbaasd laten staan.
  • Jezus liet zich dopen in de Jordaan (Matteüs 3: 13-17; Marcus 1: 9-11 Lucas 2:21-23; Johannes 1: 29-34).
  • Jezus ging naar de woestijn om verzocht te worden door de duivel (o.a. Matteüs 4: 1-11).
  • Jezus veranderde water in wijn (Johannes 2: 1-11).
  • Jezus riep twaalf leerlingen, die Hem drie jaar lang dag-en-nacht volgden (o.a. Marcus 3: 13-19;  Lucas 5: 1-11; Johannes 1: 35-51.)
  • Jezus vergaf zonden (o.a. Lucas 5: 17-20).
  • Jezus genas zieken (o.a. Matteüs 8).
  • Jezus liet een storm in één keer bedaren (o.a. Marcus 4: 35-41).
  • Jezus wekte mensen op uit de dood (Marcus 5:35-43; Lucas 7: 11-17; Johannes 11: 1-44).
  • Jezus koos er doelbewust voor om te sterven aan het kruis (o.a. Marcus 8:31-32; Marcus 9: 30-32; Lucas 24: 5-8).
  • Door Jezus’ offer aan het kruis heeft Hij ons schoon gewassen van onze zonden (o.a. Hebreeën 9:11-10:25).

Dit is een lijst die wij niet na kunnen doen. Als ‘leven als Jezus’ betekent dat we alles moeten doen wat Jezus heeft gedaan, dan kunnen we er beter niet aan beginnen. Niemand van ons kan een ander verlossen van de zonden (en gelukkig hoeft dat ook niet!).

En toch…leven als Jezus is mogelijk! We kunnen, net als Jezus, macht en kracht ontvangen om Gods werk te doen. Vanuit Gods kracht kunnen we in ons hele leven wandelen als Hij. Paulus zegt niet voor niets in 1 Korintiërs 11:1: Dus volg mij na, zoals ik Christus navolg.
‘Leven als Jezus’ is mogelijk. Sterker nog, het is onze roeping! Volgende week kijken we daar verder naar.

Om over na te denken

  1. Wat betekent voor jou: leven als Jezus?
  2. Wat zien mensen aan je als je leeft als Jezus?

Bijbelteksten in dit blog zijn ontleend aan de NBV21 © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap 2021.